Bevolkingsbeheersing
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Bevolkingsbeheersing is het onder controle houden van de bevolkingsomvang en samenstelling. Dit kan betrekking hebben op zowel groei als daling. De eventueel gevolgde bevolkingspolitiek is afhankelijk van de voorziene gevolgen van een groei of daling. Enerzijds laat de bevolkingsgroei de sociale en ecologische druk toenemen, anderzijds betekent het economische groei en politieke macht.
Op dit laatste lag de nadruk onder het mercantilisme. In de achttiende eeuw kwam er echter ook aandacht voor de negatieve kanten van de bevolkingsgroei. In West-Europa begon rond 1750 de demografische transitie. Dankzij betere landbouw- en veeteeltmethoden en nieuwe voedingsgewassen namen de opbrengsten sterk toe en kon een groeiende bevolking gevoed worden. Dankzij onder meer de sanitaire revolutie en de verlaging van de huwelijksleeftijd versnelde na 1800 de groei nog. Malthus voorzag dat de bevolkingsgroei exponentieel zou verlopen en de landbouwproductie lineair, met een catastrofe tot gevolg. Uiteindelijk kwam het echter niet zover door verbeterde landbouwtechnieken en wist de landbouwproductie zelfs de nog veel sterkere bevolkingsgroei van de tweede helft van de twintigste eeuw bij te benen. Volgens Ester Boserup was bevolkingsgroei zelfs een stimulans voor agrarische intensivering.
De nadruk lag dan ook tot in de twintigste eeuw op bevolkingsgroei zoals onder Hitler en Stalin. Na 1950 leek de groei in een aantal landen echter zo groot dat men daar overging tot maatregelen om de groei te beperken. In India werden burgers na 1952 aangemoedigd om de gezinsgrootte te beperken. In de jaren 1970 kwam het zelfs tot gedwongen sterilisatie, maar door de grote tegenstand werd dit weer afgeschaft. Hoewel men de bevolkingsgroei tot een derde van die in 1952 had weten terug te brengen, was de bevolking in de jaren negentig toch verdubbeld en wordt verwacht dat India over niet al te lange tijd China inhaalt als land met het grootste aantal inwoners. In China werd men al vanaf 1970 aangemoedigd om laat te trouwen en niet meer dan twee kinderen te krijgen, terwijl in 1979 de eenkindpolitiek werd ingevoerd. Tussen 1970 en 2000 daalde het geboortecijfer met twee derde, sneller dan ooit in de geschiedenis.
In landen met een beperkte groei of zelfs krimp gold een tegenovergestelde politiek. Zo werd in veel Europese landen en Japan kinderbijslag ingevoerd.