Bodemverzouting
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Bodemverzouting of bodemverzilting is het verschijnsel dat de bodem in de loop der tijd zouter wordt doordat de aanvoer van zouten groter is dan de afvoer ervan. Meestal geschiedt de aanvoer door water waarin zouten zijn opgelost.
Voorbeelden van natuurlijke bodemverzouting zijn te vinden aan de kust, waar de wind zoute waterdruppels uit zee het land in kan blazen, en waar de grondwaterstroming vanuit zee het land binnen kan dringen als zoute kwel. Ook in woestijnen komen veel natuurlijke zoute gronden voor door de hoge potentiële verdamping van het aangevoerde water.[1]
Het probleem van de niet natuurlijke verzilting is het bekendst in de bevloeiing,[2] omdat bevloeiingswater in geïrrigeerde gebieden altijd wat zout bevat. Door verdamping wordt de zoutconcentratie van het bodemvocht voortdurend vergroot.
Bevloeiing van landbouwgronden wordt toegepast in gebieden waar de neerslag het hele jaar door schaars is (aride klimaat) of beperkt is tot één seizoen (moessonklimaat). In het tweede geval vindt de bevloeiing vooral plaats in het droge seizoen. In bevloeide (geïrrigeerde) gebieden waar een deel van het bevloeiingswater (irrigatiewater) of het regenwater door de bovengrond spoelt en het spoelwater ondergronds wordt afgevoerd door natuurlijke drainage, is de uitvoer van zout meestal voldoende om bodemverzouting te voorkomen.
Er zijn twee mogelijkheden van bodemverzouting:
- De hoeveelheid toegediend irrigatiewater is, samen met het regenwater, onvoldoende om de nodige doorspoeling te bewerkstelligen.
- De aquifer heeft onvoldoende afvoervermogen of heeft zelfs kwel, en er wordt geen kunstmatige drainage toegepast.
Wanneer ruime irrigatiegiften wordt toegediend en doorspoeling plaatsvindt, zal in het tweede geval de waterstand in de bodem stijgen, doordat de invoer van water groter is dan de uitvoer ervan. Bodemvernatting gaat dan gepaard met bodemverzouting. In irrigatieprojecten is dit het meest voorkomende geval: er is een tweelingprobleem. Bodemverzouting en bodemvernatting leiden tot een verminderde gewasopbrengst en tot het beëindigen van de landbouw.
Het tweelingprobleem wordt verergerd wanneer de aquifer van elders meer grondwater aanvoert dan het kan afvoeren. Er ontstaat dan een naar boven gerichte grondwaterstroming, de kwel, waardoor ook zout wordt aangevoerd.
In geïrrigeerde gebieden kan kwel zich op twee manieren voordoen:
- Het terrein is hellend en het spoelwater van het hoge deel verplaatst zich ondergronds naar het lage deel.
- Het terrein is vlak en het gebied wordt deels bevloeid, zodat het grondwater zich verplaatst van het bevloeide deel, waar de grondwaterstand hoger is door de aanvoer van het spoelwater, naar het niet bevloeide deel waar de grondwaterstand lager is.
De bodemverzouting verslechtert een aanzienlijk deel van de landbouwgrond in irrigatieprojecten. Wanneer in dat deel de landbouw wordt verlaten, treedt een nieuwe water- en zoutbalans op, en de toestand komt uiteindelijk in evenwicht. In de grote irrigatiegebieden in de wereld is vaak 20% tot 30% verzout. Het gaat dan om tientallen miljoenen hectares. Vaak wordt het armste deel van de lokale bevolking het meest getroffen door de gevolgen van de verzilting.[2]
De grafiek is gemaakt met SegReg[3], een computerprogramma voor regressie in segmenten.