Erepenning voor Verdiensten jegens Openbare Verzamelingen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De Erepenning voor Verdiensten jegens Openbare Verzamelingen is een van de oudste Nederlandse onderscheidingen. De erepenning, men zou ook van medaille kunnen spreken, werd op 26 juni 1817 door koning Willem I in een koninklijk besluit ingesteld. Het besluit spreekt van een "Erepenning voor blijken van belangstelling in 's Rijksverzamelingen door schenking betoond". De medaille zou worden uitgereikt in goud, zilver of brons, als blijk van erkentelijkheid "aan hen, die enig boek- of kunstwerk, dat de vrucht van hun arbeid was, de Koning deden toekomen". In het koninklijk besluit van 5 mei 1877 werden de in het besluit genoemde aanleidingen voor toekenning van deze decoratie door koning Willem III uitgebreid met de bepaling dat de medaille zou worden toegekend "aan hen, die door het aanbieden van belangrijke geschenken of op andere wijze zich verdienstelijk hebben gemaakt ten opzichte van de verschillende wetenschappelijke en kunstverzamelingen des Rijks." Zo kwam de medaille met de onmogelijk lange naam aan het einde van de 19e eeuw bij het publiek bekend te staan als Museummedaille.
De Erepenningen van de drie koningen waren legpenningen zonder lint. Koningin Wilhelmina verleende tot 1897 legpenningen, of liever gezegd; deze legpenningen werden namens haar door koningin-regentes Emma toegekend. Op 24 mei 1897 kreeg de medaille een lint en werd vastgelegd dat zij op de linkerborst zou worden gedragen. De regentes zal hebben beseft dat medailles die gedragen kunnen worden bij de gedecoreerden meer in de smaak vallen dan de penning die in een doos in de kast ligt.
Bij koninklijk besluit no. 31 van 28 oktober 1919 werden de toekenningscriteria door koningin Wilhelmina nogmaals uitgebreid met "verdiensten jegens gemeentelijke (openbare) verzamelingen". Wat ooit een medaille voor gulle schenkers en bruikleengevers was werd nu een medaille, nauwkeuriger gezegd een koninklijke onderscheiding, voor verdienste.
In een legerorder, Nummer 112 L-LM uit 1952, werd vastgelegd welke batons de militairen die met deze medaille werden onderscheiden zouden mogen dragen. De legerleiding schreef vier batons voor. Bezitters van de zilveren en gouden erepenning zouden op hun baton een zilveren of gouden achtpuntige metalen ster mogen dragen. De legerorder bepaalde ook dat de dragers van een "grote gouden erepenning" onder de gouden ster op hun baton een brede gouden balk mochten aanbrengen. Deze bepaling is opmerkelijk omdat er in de koninklijke besluiten geen sprake was van "Grote Gouden Erepenningen voor Verdiensten jegens Openbare Verzamelingen".
Ook onder koningin Juliana werd de decoratie in een koninklijk besluit gewijzigd. De koningin bepaalde op 26 juli 1952 dat het uiterlijk van de medaille en ook het lint veranderd zouden worden. Het lint moest voortaan oranje zijn met in het midden twee smalle rode banen. Wanneer alleen de baton gedragen wordt, dan wordt, zo schrijft het besluit voor, bij de gouden of zilveren erepenning een palmtak in de betreffende metaalsoort op de baton gedragen.
Dit koninklijk besluit maakte een einde aan de regeling van de legerorder.
Koningin Beatrix wijzigde alleen de vorm van de medaille. Zoals alle koningen en koninginnen liet zij haar beeltenis op de medaille plaatsen.
Koning Willem-Alexander heeft bij koninklijk besluit van 23 augustus 2016 (Stb. 2016, 306) ten slotte de huidige decoratie vastgesteld. Het lint bleef hetzelfde als van tevoren: oranje met in het midden twee smalle rode banen. De bepaling over het dragen van de palmtak op de baton is niet meer opgenomen in dit besluit. Verder wordt de erepenning in de citeertitel van dit besluit voor het eerst als Museumpenning aangeduid: Besluit Erepenning voor Verdiensten jegens Openbare Verzamelingen (Museumpenning).