Mendeliaanse overerving
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Mendeliaanse overerving is de biologische overerfbaarheid van een eigenschap op basis van een enkel gen of meer specifiek een locus. Deze wetten werden het eerst opgesteld door de Moravisch-Oostenrijkse monnik Gregor Mendel (1822-1884), maar daarna vergeten en pas rond 1900 herontdekt. De wetten vormen de grondslag van de klassieke genetica (erfelijkheidsleer). Ze gaan ervan uit dat elk individu twee allelen voor dezelfde eigenschap bezit en deze willekeurig uit de vier verschillende allelen van de ouders ontvangt. Het fenotype van het individu hangt ervan af welk van de twee allelen dominant is, en welk recessief. Doordat individuen beide allelen kunnen doorgeven aan hun nageslacht, bevinden zich onder de nakomelingen zowel individuen met het dominante als het recessieve fenotype.
Bij veel fenotypes zijn meer loci betrokken en bij deze polygenie is dan ook sprake van niet-Mendeliaanse overerving.