Geschiedenis van Europa
overzicht van de geschiedenis van Europa / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Dit artikel is een overzicht van de (menselijke) geschiedenis van het werelddeel Europa. Deze valt ruwweg chronologisch in te delen in de prehistorie, de klassieke oudheid, de middeleeuwen, de nieuwe tijd, de moderne tijd en de eigentijdse tijd.
Een Europese economische eenheid bestond in de oudheid in de vorm van het Romeinse handelsnetwerk; dit besloeg vooral het zuidelijk deel van het continent, ofwel het zuidelijk deel van het Middellandse Zeegebied. Met name sinds de opmars van de islam in het Middellandse Zeegebied en als reactie daarop de kruistochten in de middeleeuwen en vervolgens de strijd tegen het Ottomaanse Rijk in Zuidoost-Europa in de 16e en 17e eeuw is een groeiende culturele eenwording waar te nemen, die hand in hand ging met de verspreiding van het christendom over het gehele continent; dit verdrong langzaamaan vrijwel alle andere religies, ook in de gebieden die niet tot het Romeinse Rijk hadden behoord, zij het dat het noordelijk deel veel langer aan de oude cultus[noten 1] vasthield. Enige mate van economische samenhang, vergelijkbaar met die in de Romeinse tijd, werd pas weer bereikt in de 16e eeuw met de opkomst van het kapitalisme. Desondanks werd Europa nooit een staatkundige eenheid, maar was het toneel van een bloedige strijd, die zijn dieptepunt vond in de Eerste en Tweede Wereldoorlog; deze beide Europese conflicten verspreidden zich tevens naar andere delen van de wereld.
Vanaf de 16e eeuw begonnen Europese koloniale mogendheden andere delen van de wereld in onderlinge rivaliteit te overheersen, hetgeen in de 19e eeuw leidde tot een Europese hegemonie op het wereldtoneel. In de wetenschappelijke en industriële revoluties ontstane nieuwe ideeën en technieken konden door deze hegemonie vanuit Europa over de rest van de wereld worden verspreid.
De opkomst van de Verenigde Staten (van oorsprong een Europese kolonie) en de Sovjet-Unie (die deels in Europa lag) en de twee wereldoorlogen verdeelden het continent in de tweede helft van de 20e eeuw grofweg in twee gescheiden economisch-politieke blokken. Tegelijkertijd begon een groeiende groep landen door middel van economische en politieke samenwerking aan een proces dat de Europese eenwording wordt genoemd, vanuit de wens verdere oorlogen te voorkomen.
De benaming Europa voor dit werelddeel werd aanvankelijk niet gebruikt. Deze vond pas later ingang. Uit de Middeleeuwen is een kaart van Europa bekend van Isidorus van Sevilla waarop de naam nog niet voorkomt.
Sinds begin 16e eeuw na de eerste grote Europese ontdekkingsreizen de atlascartografie ontstond en er wereldkaarten met de diverse continenten werden gepubliceerd, waaronder de Universalis Cosmographia van de Duitse cartograaf Martin Waldseemüller met daarop ook de recentelijk bekend geworden delen van Noord- en Zuid-Amerika, groeide het besef van Europa als een afzonderlijk continent.
In de sedert 1471 door de druk verbreide uitgaven van oude kaarten was er geen van Europa als geheel: Europa werd verdeeld in tien afzonderlijke deelkaarten, “Tabulae Europae”, zonder overzichtskaart. Pas in de Mappae Europae van 1536 en in de Ptolemaeus-editie van Sebastian Münster van 1540 komt een in houtsnede gedrukt Europa-kaartje voor. De oudst bekende volwaardige kaart van het continent als zodanig met de duidelijke vermelding Europa betreft de kaart die Abraham Ortelius in 1570 in de eerste atlas Theatrum Orbis Terrarum opnam.
De prehistorie (de tijd voor de geschiedschrijving) wordt ingedeeld in grofweg: steentijd (vanaf 2 miljoen jaar terug tot ca. 5000 jaar geleden), bronstijd (vanaf ca. 3000 v.Chr. tot 1200 jaar voor het begin van de christelijke jaartelling) en wordt dan gevolgd door de protohistorische ijzertijd. In noordelijk Europa begon de ijzertijd pas rond 800 v.Chr.
Het vroegste met zekerheid te dateren materiaal dat door mensachtigen in Europa bewerkt is, stamt uit Isernia La Pineta in het zuiden van Italië, waar stenen werktuigen en dierlijke beenderen werden gedateerd op ongeveer 730.000 v.Chr. De mensensoort die daar leefde werd door de archeologen Homo Aeserniensis gedoopt. Tegen 375.000 v.Chr. waren de meeste gebieden bewoond, behalve Scandinavië, de Alpen en het noorden van Eurazië.
Steentijd
De geschiedenis van Europa begint met de komst van de mens. De eerste periode in de geschiedenis van Europa is de steentijd. In de steentijd maakte de mens gebruiksvoorwerpen van steen, maar waarschijnlijk ook van hout, hoorn en been. De steentijd wordt op zijn beurt ingedeeld in 'oude steentijd' (Paleolithicum) en 'nieuwe steentijd' (neolithicum). Daartussenin geldt vooral voor noordelijk Europa een 'tussensteentijd' (Mesolithicum).
Paleolithicum
De oudste menselijke resten zijn ongeveer twee miljoen jaar oud: Homo georgicus.[1]
Uit de periode van Homo erectus, tegenwoordig vaak als Homo ergaster ingedeeld, zijn in Europa slechts een klein aantal materiële vondsten en geen skeletvondsten bekend.
Duidelijker wordt het beeld vanaf Homo antecessor en met name bij Homo heidelbergensis, waarvan tot in Noord-Europa meerdere vondsten zijn gedaan.
Vanuit Homo heidelbergensis ontwikkelde zich in Europa de neanderthaler. Schedels en zelfs hele geraamtes hiervan werden in heel Europa ontdekt. Hij maakte hier twee ijstijden door, waarna de anatomisch moderne mens Europa rond 45.000 BP zou bereiken.[2] Deze eerste moderne Europeanen zijn binnengekomen vanuit West-Azië.[3] Deze populatie heeft weinig genetische verwantschap met de huidige Europeanen.[2] Ze werd 37.000 jaar geleden opgevolgd door een bevolking die archeologisch tot het Aurignacien behoort en waarvan het oudste specimen tot nog toe leefde in de Belgische Grotten van Goyet.[4] Deze cultuur werd later verdrongen door nieuwe migratie van een genetisch onderscheiden Gravettienbevolking, maar rond 25.000 jaar geleden doken haar nazaten terug op in Spanje als dragers van een Magdaleniencultuur. Naarmate de ijskappen smolten, verspreidden ze zich vanaf 19.000 BP terug over Europa.[5]
De Neanderthaler en Homo Sapiens kwamen een tijdlang samen voor en verwekten ook gemengde nakomelingen. Alle nu levende mensen hebben 1 tot 4 procent van hun DNA overgehouden aan Neanderthalers die in het verre verleden in de stamboom terug te vinden zijn.[6] Bij de vroegste moderne Europeanen was dit zelfs 3 tot 6 procent, maar door natuurlijke selectie is dit later verminderd.
Een volgende migratiegolf begon rond 12.000 v.Chr. Vanuit het Nabije Oosten kwam een bevolking binnen die onder meer het gen voor blauwe ogen meebracht. Tot dan toe hadden de Europeanen donkere gelaatstrekken en ogen.[7]
In Zuid-Europa brengt de Homo sapiens grotschilderingen aan en maakt beeldhouwwerken, waarvan de Venus van Laussel in de Dordogne het bekendste is.
Mesolithicum
Het Mesolithicum (middensteentijd) is de aanduiding voor de cultuurperiode in Noord-Europa die begint na het aflopen van de laatste ijstijd ca. 10.500 v.Chr. en eindigt wanneer een samenleving overschakelt op landbouw en veeteelt en tal van nieuwe technologieën ontwikkelt of overneemt (neolithicum). Jagen, vissen en verzamelen waren de middelen van bestaan van de mensen in Mesolithische culturen, die doorgaans als rondtrekkende jagers-verzamelaars leefden; nederzettingen zijn zeldzaam en meestal tijdelijk. Vondsten uit het Mesolithicum tonen aan dat steenbewerkingstechnieken verfijnder werden en dat magisch-religieuze gebruiken veelvuldiger voorkwamen.
Mesolithicum in Europa (uitklapbaar) | ||
---|---|---|
Periode | Noordelijk en West-Europa | Zuidelijk en Oost-Europa |
11.350 v.Chr. IJstijd |
Het Weichselien (de laatste ijstijd) raakt ten einde. In Noordwest-Europa is er geen ijs en sneeuw, maar toendra. De mensen in deze streken van de paleolithische Hamburgcultuur en Magdalénien, jagen op kuddes trekkende rendieren. Zelfs op mammoeten, tot zelfs op de drooggevallen Doggersbank van de Noordzee. | |
11.350 - 10.700 v.Chr. Allerød |
Dan volgt een wat warmere periode, Allerød-interstadiaal met bijna de huidige temperaturen. De mensen hier van de laat-Paleolithische Federmessercultuur, Magdalénien, en Ahrensburgcultuur, jagen op rendieren. In Noord-Amerika smelten gletsjers en ontstaan reusachtige glaciale meren. | |
10.500 v.Chr. Mesolithicum |
Einde van de ijstijd. | |
10.000 v.Chr. Jonge Dryas |
Van ongeveer 10.000 v.Chr. tot 9000 v.Chr. heerst in de noordelijke delen van Europa de zogenaamde Jonge Dryas-stadiaal, waardoor het klimaat in Nederland en België overeenkomt met een poolwoestijn. De Jonge Dryas is een koude periode die het warmer worden van het klimaat aan het einde van de ijstijd tijdelijk onderbreekt. Ahrensburgcultuur in Noord-Duitsland en het zuiden van Scandinavië. | Dit millennium en het volgende zijn een tijd van grote veranderingen in klimaat, geografie en fauna. De zeespiegel begint te stijgen. Hoewel dit zich over een langere periode uitstrekt sterven vele dieren uit, vooral de grotere zoals mammoet, wolharige neushoorn, sabeltandtijger, grondluiaard en het Amerikaanse paard en kameel. |
9560 v.Chr. | De jonge Dryas hield plotseling op. Binnen een paar decennia werd het veel warmer. | |
8000 v.Chr. | De Fosna-Hensbackacultuur (ca. 8300-7300 v.Chr.) in Zweden en Noorwegen maakt de overgang van Paleolithicum naar Mesolithicum en wordt opgevolgd door de Nøstvet- en Lihultcultuur. | 8000–7000: Sauveterrien |
7500 v.Chr. | In Noordwest-Europa ontstaat de mesolithische Maglemosecultuur (7500 - 6000 v.Chr.) | Rond 7500 ontstaat de nederzetting Çatal Hüyük in Anatolië. In Griekenland ontstaat de Sesklocultuur, 7400 - 6200 v.Chr. Vanaf hier loopt de verspreiding van het Neolithicum over heel Europa. |
Neolithicum
In het neolithicum, de nieuwe steentijd, bestonden er in het algemeen matrilineaire, samenlevingsvormen van plaatselijke volksstammen, die soms enige samenhang vertoonden, waardoor er van een "cultuur" sprake kon zijn.[bron?] Het neolithicum begon in Centraal-Europa al in het 6e millennium v.Chr., terwijl het vanwege de zich terugtrekkende ijstijd pas duizend jaar later in Noord-Europa zou aanbreken.
Na het einde van de ijstijd leefden de mensen in het noorden van Europa nog lange tijd overwegend van jagen en verzamelen. Meer in het zuiden van Europa begon het neolithicum – gekenmerkt door de overgang op landbouw en veeteelt – al vroeg. De eerste vaste huizen die zijn gevonden, bij Sesklo in Griekenland, dateren uit het 7e millennium v.Chr: de Sesklocultuur.
Neolithicum in Europa (uitklapbaar) | ||
---|---|---|
Periode | Noordelijk en West-Europa | Zuidelijk en Oost-Europa |
7500 v.Chr. | In Noordwest-Europa ontstaat de mesolithische Maglemosecultuur (7500 - 6000 v.Chr.) | Rond 7500 ontstaat de nederzetting Çatal Hüyük in Anatolië. In Griekenland ontstaat de Sesklocultuur, 7400 - 6200 v.Chr. Vanaf hier loopt de verspreiding van het Neolithicum over heel Europa. |
7000 v.Chr. Aardewerk |
Het varken wordt in Klein–Azië tot huisdier gemaakt. Aardewerk verschijnt nu op vele plaatsen in het Midden–Oosten, het Middellandse Zeegebied, in het westen tot in Spanje en in het zuiden tot in Ethiopië | |
6500 v.Chr. Verspreiding |
Engeland wordt een eiland. De zeespiegel blijft stijgen en een groot deel van het Noordzeegebied, waaronder het Doggerland, verdwijnt onder de golven. | Het Neolithicum begint zich vanuit de vruchtbare sikkel en Zuid-Anatolië te verspreiden over Europa. Mogelijk wordt deze verspreiding versneld door het onderstromen van de Zwarte Zee. Deze verspreiding reikt tot in de Balkan en het Middellandse Zeegebied, voornamelijk door migratie[8], maar verder richting Noordwest-Europa, voornamelijk door imitatie (via sociale- en handelscontacten)[9]. De nieuwe neolithici hebben de volgende vaardigheden: landbouw en veeteelt, een paar eeuwen later ook pottenbakken. Er zijn twee verspreidingsroutes van het Neolithicum naar Europa.
|
6200 v.Chr. Landbouw |
Landbouw bereikt de Balkan, waarschijnlijk vanuit Anatolië. Starčevo-Köröscultuur in Oost-Europa en de Balkan, 6200 - 5600 v.Chr. Hieruit is waarschijnlijk de Bandkeramische cultuur voortgekomen. De oudste landbouwnederzettingen treft men op Sicilië; waarschijnlijk zijn ze van de Balkan afkomstig. | |
6000 v.Chr. | Kongemosecultuur (6000 - 5200 v.Chr.) | Vinčacultuur (6000 - 2500 v.Chr.) in Zuidoost–Europa |
5500 v.Chr. Inwijkelingen |
Rond 5500 breekt de landengte tussen Denemarken en Zweden door en wordt het Ancylusmeer de Oostzee. De Bandkeramische cultuur ontstaat in onder andere Zuid-Limburg. en lijkt 'afgekeken' van de neolithici van de Starčevo-Köröscultuur. Inwijkelingen brengen al hun vaardigheden mee: landbouw, veeteelt en pottenbakken. |
|
5300 v.Chr. | De Ertebøllecultuur (ca. 5300 v.Chr. - 3950 v.Chr.) is een voornamelijk Zuid-Scandinavische cultuur van jager-verzamelaars en vissers van het eind van het Mesolithicum en het begin van het Neolithicum. | |
5000 - 4500 v.Chr. Godincultus |
Cycladische, Maltezer en Kretenzische kunst is verwant. Cycladen (eilandenring rond Delos) hebben typisch gestileerde godinnenbeeldjes in ‘nachthemdvorm’ of andere in 'vioolvorm' van ca. 18 cm met lange nek. Mannelijke figuurtjes, die er ook bij aangetroffen worden soms, zijn altijd muzikanten. | |
4400 v.Chr. | Vinčacultuur (ca. de Balkan): 700 landbouwsites teruggevonden: godinbeeldjes ("stiff-neck godesses") (5e – 4e millennium v.Chr.) altijd rond de 5 cm groot. Soms met gaatjes (gebruik als amuletten?) | |
4000 v.Chr. - Megalieten |
De neolithische trechterbekercultuur in het zuiden van Scandinavië volgt de Ertebøllecultuur op. | Megalithische tempels van Malta: (4e - 3e millennium v.Chr.) vergelijkbaar met megalithische constructies Frankrijk en Engeland. Hoefijzervormige ‘tempels’ en grotten. Er zijn ook vrouwenbeelden aangetroffen, die soms worden geïnterpreteerd als moedergodin. |
3700 - 3000 v.Chr. | Een tweede golf van uitbreidingen van het Neolithicum naar Denemarken en Engeland[8]. | |
3300 v.Chr. | tussen 3350 en 3210 - Ötzi, de ijsman van de Alpen, vindt de dood in wat nu het grensgebied tussen Oostenrijk en Italië is. Hij blijkt een koperen bijl te hebben. | |
3200 v.Chr. | De neolithische Pitted-warecultuur vangt in het zuiden van Scandinavië aan (tot -2300). Begin van de megalithische cultuur op de Britse eilanden en in Noordwest-Frankrijk. In het oosten van Ierland bouwt men Newgrange. |
In Hongarije wordt het wiel gebruikt. |
3000 v.Chr. | Uit die tijd is in de Lage Landen een wiel gevonden. Het is onder andere ook uitgevonden in de landen rond de Alpen. | Begin van de Minoïsche beschaving op Kreta. Naast de Minoïsche beschaving ontstaan nog gelijkaardige godinvererende beschavingen in en rond de Egeïsche Zee: op de Cycladen, het vasteland van Griekenland en in Klein-Azië. |
Bronstijd
Na de steentijd volgde rond 3000 v.Chr. de bronstijd, al begon die niet overal op hetzelfde moment. In Midden-Europa en Anatolië was er tussen de nieuwe steentijd en de bronstijd nog een kopertijd. Brons werd naast vuursteen, dat nog steeds belangrijk bleef, een belangrijk materiaal voor gereedschap en wapens en vooral ook voor siervoorwerpen.
In de Noordelijke Kaukasus ontstond de Majkopcultuur (3700-2500 v.Chr.), die van groot belang was voor de verspreiding van bronstechnologie over Europa.
In de bronstijd zagen de eerste beschavingen het licht. Op de Cycladen kwam de Cycladische beschaving tot bloei. De eerste geletterde beschaving in Europa die we op dit moment kennen is de Minoïsche beschaving op Kreta, die daar ontstond rond 3000 v.Chr.[10] Daar werd het Lineair A ontwikkeld. De sedentaire culturen rond het Middellandse Zeegebied breidden naar alle kanten even snel uit en behielden Kreta als centrum. Het was daar een centrum van intens handelsverkeer over zee met de Cycladen, Anatolië, Mesopotamië, het Oude Egypte en, via het eerste Suezkanaal (dat van oost naar west liep en de Nijl verbond met de Rode Zee) ook met het Verre Oosten via Elam tot de bloeiende Indusbeschaving toe.
Rond 2200 v.Chr. kwamen volgens de koerganhypothese de Indo-Europeanen vanuit hun stamgebied in Oekraïne en Zuid-Rusland Midden-Europa binnen.
Myceense beschaving
Na ca. 1900 v.Chr. begonnen enkele Indo-Europese stammen die zich in Griekenland hadden gevestigd, die samen de Achaeërs worden genoemd, een Griekse identiteit te vormen.
Voor 1600 v.Chr. hadden de Achaeërs het schiereiland Peloponessus bereikt en er de Pelasgen de oorspronkelijke voor-Griekse bevolking onderworpen. Voortaan zouden de Achaeërs de Myceners genoemd worden. De Myceners woonden aanvankelijk naast de Minoïsche en Cycladische beschaving en ze zouden veel van de oorspronkelijke bewoners van Griekenland overnemen. De Myceners waren echter een krijgsvolk, ze woonden in burchten, vestingen boven op akropolissen. Hun rijk bestond uit verschillende kantons en sub-kantons met elk een eigen hoofdplaats, en een hiërarchie geleid door een militaire aristocratie.
De Myceners leefden vooral van landbouw, veeteelt en handel, maar ook plunderingen van buurvolken. Zo kwamen zij in conflict met de Minoïsche beschaving. Ze hebben veel op het eiland Kreta geplunderd en waren verantwoordelijk voor de ondergang van deze beschaving, die ergens in de 14e of 15e eeuw v.Chr. plaatsvond, al namen zij er veel van over. De Myceners zouden tegelijk de Cycladische beschaving ten val brengen. Tussen 1400 en 1200 v.Chr. kende het Myceense rijk een periode van expansie en had het door intensief scheepvaartverkeer zijn invloed in het oostelijke deel van de Middellandse Zee en tot in Italië vergroot. In dit hele gebied hadden de Myceners handelscontacten met andere volken; plunderen deden ze daarnaast nog steeds. De Myceners werden tussen 1200 en 1000 v.Chr. door de eveneens Griekse Doriërs onderworpen, waarmee de Griekse klassieke oudheid begon.
De Fenicische en Filistijnse handelaars, ook wel 'Zeevolken' genoemd, betrokken bij de uitwisseling van goederen en cultuurelementen ook Spanje en Portugal, en zelfs het zuiden van Engeland. Ook te land was er vanouds de 'Zijderoute' die zorgde voor uitwisseling van goederen, personen en cultuur met India en verder verwijderde streken in Azië.
Bronstijd in Europa (uitklapbaar) | ||
---|---|---|
Periode | Noordelijk en West-Europa | Zuidelijk en Oost-Europa |
3000 v.Chr. | Uit die tijd is in de Lage Landen een wiel gevonden. Het is onder andere ook gevonden in de landen rond de Alpen. | Begin van de Minoïsche beschaving op Kreta. Naast de Minoïsche beschaving ontstonden gelijkaardige godinvererende beschavingen in en rond de Egeïsche Zee: op de Cycladen, het vasteland van Griekenland en in Klein-Azië. |
2900 - 2500 v.Chr. | Begin van de touwbeker- of standvoetbekercultuur. De bekers werden gemaakt in een slanke S-vorm. In het zuiden van Engeland begon men te bouwen aan Stonehenge, door het aanleggen van een ringgracht. | De Vroeg-Minoïsche beschaving brak aan en duurde tot 2000 v.Chr. In die periode worden talrijke havensteden gesticht op oostelijk Kreta. Er zijn ronde graven gevonden op Mesara. De Vroeg-Minoïsche beschaving beleefde rond 2200 v.Chr. haar hoogtepunt. |
2500 v.Chr. | De touwbeker- of standvoetbekercultuur maakte plaats voor de klokbekercultuur. De cultuur kende voornamelijk in het gebied van het latere Nederland een grote bloei. Stonehenge, een megalithisch monument uit de Jonge Steentijd en de Bronstijd, werd in die tijd opgericht. Het bestaat thans nog uit aardwerken rondom een cirkelvormig arrangement van grote staande stenen. |
In Midden-Europa (Tsjechië) kent men de Úněticecultuur. In Griekenland begon de Vroeg-Helladische tijd (tot 1850 v.Chr.). In het Egeïsche gebied ontstonden verschillende culturen. In Griekenland zelf ging het vooral om de Boerencultuur. Het gebied omvatte Argolis, Attica, Boeotië, Korinthe, Phocis en Thracië. |
2400 v.Chr. | In Europa werd rond deze tijd voor het eerst koper gesmolten en bewerkt. | |
2300 v.Chr. | In zuidelijk Europa werd brons bewerkt en werden meer en meer gebruiksvoorwerpen vervaardigd in dit materiaal, ter vervanging van een aantal aardewerken voorwerpen. | |
2200 v.Chr. | Krijgshaftige nomaden trokken uit de streek van het huidige Zuid-Rusland naar Europa. Ze maakten gebruik van aardewerk. | |
2000 v.Chr. | In Nederland zijn vondsten gedaan van nederzettingen, ook koperen voorwerpen, waaruit af te leiden valt dat hier "handelaars" waren, mogelijk uit zuidelijk Europa. Aan de streken langs de kust vestigden zich mensen, die leefden van de visvangst, en ook landbouw raakt meer en meer verspreid. In Zuid-Engeland beleefde de Wessexcultuur haar hoogtijdagen en er werd brons bewerkt. Rond deze tijd werd Stonehenge afgewerkt. | Midden-Minoïsche beschaving. Op Kreta verschenen de eerste paleizen, zoals die van Knossos, Malia en Phaistos. Ze getuigen nog steeds van de bloei van de Minoïsche beschaving. De Kretenzers dreven handel met het Griekse vasteland, maar ook met havensteden in Syrië en Egypte. Ze voerden het beeldschrift in, met als voorbeeld Egypte. |
1900 v.Chr. De ploeg |
ca. 1950 - Rond deze tijd deed de ploeg haar intrede in West-Europa. Met deze eenvoudige ploeg kon men al voren trekken in lichte grond. In de Lage Landen begon het Bronstijdperk. Steeds vaker komen er koperen en bronzen voorwerpen voor in deze periode. Er trokken handelaren met metalen voorwerpen rond in de Lage Landen. De doden werden begraven in grafheuvels (Drenthe). |
Op Kreta ontstond een meer gestileerd schrift (Minoïsch Lineair B), gebaseerd op lettergrepen. |
1800 v.Chr. | In Scandinavië werd toen ook met brons gewerkt, dat werd ingevoerd in ruil voor barnsteen en dierenhuiden. Ook in Engeland werd brons als basismateriaal gebruikt voor onder andere wapens. |
Ook op het Iberisch Schiereiland werd brons als basismateriaal gebruikt voor onder andere wapens. Indo-Europese stammen, Ioniërs en Eoliërs trokken de Griekse gebieden binnen. (De verschillende culturen zouden later versmelten in de Laat-Helladische cultuur rond 1100 v.Chr.) |
1750 - 1700 v.Chr. | Uit deze periode stammen de kleitabletten met daarop teksten in het nog onontcijferde schrift lineair A Op Kreta worden de Minoïsche paleizen van o.a Knossos en Phaistos door een hevige aardbeving verwoest. Een nieuwe generatie paleizen ontstond. Knossos werd hersteld en is tegenwoordig het meest bekende. Het centrale bestuur werd hier gevestigd. | |
1700 - 1600 v.Chr. Vulkanen |
ca. 1650 - Ontstaan van de steden in het zuiden van Griekenland: het begin van de Myceense cultuur. ca. 1630 - Op het Griekse eiland Thera in de Middellandse Zee, barstte een vulkaan uit. Kreta ondervond grote schade, ook van de asregen als gevolg van de uitbarsting. Een tsunami van 28 meter hoog vernielde het paleis van Knossos en de havens, inclusief de vloot. | |
1600 v.Chr. | Rond deze periode begon de Laat-Helladische of Myceense tijd. Kleine koninkrijkjes ontstonden in het zuiden van Griekenland. Adellijke heersers verbleven op hun versterkte burchten en werden verdedigd door strijders die gebruikmaakten van strijdwagens. Indo-Europese volkeren vestigden zich op de Peloponnesos en stichtten belangrijke plaatsen in Mycene en Tiryns. Deze volkeren ontwikkelden zich tot de belangrijke Myceense beschaving.
| |
1500 v.Chr. Myceense beschaving |
1479 - 1470 v.Chr. - In Barger-Oosterveld wordt het Tempeltje van Barger-Oosterveld gebouwd. | ca. 1450 v.Chr. - De paleizen op Kreta werden voor de tweede keer verwoest.[11] De Myceners bonden de strijd aan met Kreta. Het paleis van Knossos werd vernietigd. De Myceners dreven handel in het westelijke en het oostelijke deel van de Middellandse Zee. Het lineair Myceense schrift, gebaseerd op het Kretenzische schrift werd ontwikkeld. 1425 v.Chr. - Het paleis van Knossos werd verwoest door een hevige brand, als gevolg van een mislukte opstand tegen de Myceners. |
1400 v.Chr. | 1350 v.Chr. - In Hongarije worden de stoffelijke resten bij een begrafenis (na crematie) in urnen bewaard. 1390 v.Chr. - De Dionysoscultus verspreidde zich met veel geweld over Griekenland. | |
1300 v.Chr. | In Nederland werd een juweel gevonden, "het halssnoer van Exloo", daterend uit dit millennium. | 1208 v.Chr. - Koning Agamemnon keerde terug naar Mycene en wordt vermoord door zijn vrouw Clytaemnestra. 1201 v.Chr. - Koning Orestes (1201 - 1150 v.Chr.) besteeg de Myceense troon. Clytaemnestra en haar minnaar Aegisthus werden uit wraak gedood door Orestes. |
1200 v.Chr. | In Athene werd een citadel gebouwd: de Acropolis. De Feniciërs stichtten handelssteden langs de Middellandse Zee. 1198 v.Chr. - Odysseus keerde tien jaar na de Trojaanse Oorlog terug in Ithaca. 1189 v.Chr. - Langs de kust van de Middellandse Zee werden steden platgebrand, de zogenoemde Brandcatastrofe. |
IJzertijd
Na de bronstijd volgde de ijzertijd. Deze begon in Europa niet overal op hetzelfde moment. In West-Europa was dat pas rond de 8e eeuw v.Chr., in Zuid-Europa was dat al 400 jaar eerder. De uitvinding van de ijzerbewerking wordt wel toegeschreven aan de Doriërs, maar was al eerder ontwikkeld in Anatolië en Noord-Syrië.
Wat het gebruik van ijzer lange tijd bemoeilijkte, is dat het in tegenstelling tot koper weinig als zuiver metaal, dus in gedegen vorm voorkomt. Oorspronkelijk kende men alleen het gebruik van het zeldzame meteoritisch ijzer, en het smeltpunt van ijzer ligt aanzienlijk hoger dan dat van koper. Het duurde lang voordat men leerde het ijzer uit zijn erts vrij te maken. Daarna verdrong dit metaal al snel het gebruik van brons, omdat het op veel meer plaatsen kon worden gevonden dan koper. Bovendien is het sterker en harder dan koper, wat vooral voor de wapenfabricage een voordeel is. De gevestigde machtsgroepen, die tot dan het gebruik van koper en tin hadden beheerst, kregen steeds meer concurrentie van min of meer losse groeperingen en benden, die vaak als huurlingen voor nieuwe leiders optraden. De oude aristocratische orde verloor hierdoor steeds meer macht[bron?].
Archaïsche periode
Archaïsch Griekenland
De Doriërs drongen met hun ijzeren wapens door naar Peloponnesos. Pas in 900 v.Chr., was de techniek van het ijzer smeden overal in Griekenland goed bekend en benaderden ijzeren voorwerpen de kwaliteit die bronzen voorwerpen 300 jaar eerder kenmerkten. De Duistere eeuwen, werden rond 800 v.Chr. gevolgd door de archaïsche periode, waarin de meest typische staatsvorm van Hellas zich ontwikkelde: de polis.
In verscheidene stadstaatjes namen tirannen de macht in handen. Vaak stonden ze aan de kant van het gewone volk tegenover de aristocratie en bereidden ze een democratische regeringsvorm voor. Er groeide een rivaliteit tussen de zeemogendheid Athene, die de Delisch-Attische Bond voorzat en overheerste, en de landmogendheid Sparta, die op haar beurt de Peloponnesische Bond voorzat en overheerste. Het is waarschijnlijk dat er in de Archaïsche periode een bevolkingsgroei heeft plaatsgevonden. Er werd nieuwe landbouwgrond ontgonnen en er kwam een grote variëteit aan gewassen, waardoor vee steeds minder belangrijk werd. Ook waagden de Grieken zich in navolging van de Feniciërs steeds meer op zee om in hun levensonderhoud te voorzien. De dorpen groeiden uit tot steden. De meeste stadsbewoners waren boeren, die hun land buiten de stad hadden liggen.
Van de 8e eeuw tot de 6e eeuw begonnen de Grieken de kusten van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee te koloniseren. Het was een uitlaatklep voor de bevolkingsgroei en de oplossing voor interne conflicten binnen de stedelijke elites. Het schiep de mogelijkheid voor een bedreigde groep om een nieuw bestaan op te bouwen. Ook bevorderde het de Griekse handel, scheepvaart, kennis van de geografie en ruimdenkendheid. Het woord kolonisatie is in dit verband misleidend. De Griekse kolonie was geen wingewest, maar een nieuwe onafhankelijke polis.
De Grieken ontwikkelden de filosofie en dan vooral de natuurfilosofie. Er werd nagedacht over hoe de natuur in elkaar steekt en er werden veelal natuurfilosofische discussies gehouden. Er werden weinig experimenten uitgevoerd om te controleren of beweringen op waarheid berustten, in tegenstelling tot later in de West-Europese ontwikkeling van de wetenschap, het experimenteel testen van hypotheses standaard zou worden. Aan deze aversie tegen het praktische en empirische werk lagen wellicht ten grondslag dat de Grieken die konden lezen en schrijven sowieso weinig ophadden met handwerk, aangezien dat werd geassocieerd met slavenwerk. Verder bestond het idee dat de natuur een evenwicht was, en dat bevindingen die je deed wanneer je de natuur uit haar evenwicht bracht, niet noodzakelijkerwijs ook zouden gelden wanneer de natuur in evenwicht zou zijn gebleven. Als grondleggers van de Griekse filosofie worden de Zeven Wijzen genoemd, al is het niet precies duidelijk wie er tot de Zeven Wijzen behoorden. Het begin van de Europese literatuur wordt gemarkeerd door de epische dichtwerken Ilias en Odyssee, vermoedelijk in de 8e eeuw v.Chr. geschreven door Homerus aan de oostkust van Klein-Azië.
Etrusken
Van 9e eeuw tot ca. 650 v.Chr. bloeide in Italië de Villanovacultuur, een cultuur die zeer verwant is met de Hallstattcultuur. De rijkdom van de Villanovacultuur berustte op de rijke koper- en ijzerertsen van Toscane. De ijzerindustrie produceerde wapens en werktuigen, de bronsindustrie verlegde het accent naar vaatwerk, helmen en sieraden. Deze rijkdom legde de basis voor de Etruskische beschaving. Dit was een beschaving die al in 850 v.Chr. ontstond, maar de Villanovacultuur pas in 650 v.Chr. compleet zou verdringen.
De Etrusken vormden een bevolkingsgroep die het gebied tussen de rivieren de Arno en de Tiber in Italië bewoonde. Rond 850 v.Chr. vestigden Griekse kolonisten zich in Campanië. Ze kwamen in contact met de Etrusken omdat die de ijzermijnen op Elba bezaten. Gestimuleerd door de Grieken ontwikkelden de Etrusken zich tot een hoogstaande cultuur. Dit kon ook door de al genoemde rijkdommen van de Villanovacultuur. De Etrusken zijn groot geworden door hun zeehandel, maar waren ook beruchte zeerovers. Ze handelden voornamelijk in keramiek, wijn en ijzer.
In de 7e eeuw v.Chr. bouwden zij op hun beurt hun zeemacht uit en stichtten verschillende havensteden. De 6e eeuw v.Chr. was hun belangrijkste periode: zij breidden hun "rijk" uit, in noordelijke richting tot aan de voet van de Alpen, en in het zuiden tot Campanië. Op zee bereikten zij de oostkust van Corsica, en zij sloten met de Carthagers een bondgenootschap tegen de Grieken van Magna Graecia. De stad Rome werd misschien niet door hen "gesticht", maar alleszins toch beheerst (de eerste Romeinse koningen waren Etrusken) en zij begonnen met de urbanisatie van Rome.
Toch konden zij in Italië géén eenheid bewerken: de Etruskische steden vormden een zeer losse federatie zonder een sterke leider. Tegen het einde van de 6e eeuw v.Chr. begon hun machtspositie af te takelen. Eerst leden zij in 474 v.Chr. een nederlaag tegen de Grieken onder Hiëro I van Syracuse. Zij verloren langzaam hun greep op Campanië en Latium, en de Tarquinii werden uit Rome verjaagd. Pas rond 400 kwam het einde nader: hun machtige stad Veii werd in 396 v.Chr. door de Romeinen veroverd. Kort daarop kregen zij de genadeslag door de invallende Galliërs, zoals de Romeinen de Kelten noemden, in 390 v.Chr. De Romeinen veroverden toen, na de uitdrijving van de Galliërs, langzaam maar zeker het territorium dat eens aan de Etrusken had toebehoord.
In 256 v.Chr. capituleerde de laatste stadstaat Volsinii en in 90 v.Chr. kregen de Etrusken het Romeinse burgerrecht, waardoor zij definitief in het Romeinse Rijk werden geïntegreerd en hun identiteit als volk langzaam verloren ging.
Rome
Rome werd vanaf de 8e eeuw geregeerd door koningen, maar na het schrikbewind van Lucius Tarquinius Superbus werd rond 500 v.Chr. de Romeinse republiek uitgeroepen. Het was toen nog niet veel meer dan een stadstaat. Nadat de Romeinen eerst de omliggende steden hadden veroverd, versloegen ze de in de 4e eeuw v.Chr. de Etrusken ten noorden van Rome en in de 3e eeuw v.Chr. de Samnieten en de Griekse koloniën in het zuiden. Zij kregen uiteindelijk het gehele Italiaanse schiereiland onder controle, door onderlinge verdeeldheid van hun tegenstanders uit te buiten en aantrekkelijke voorwaarden te bieden als zij bondgenoot wilden worden.
Klassieke periode
Griekenland
De belangrijkste stadstaten waren Sparta, Athene, Korinthe, Thebe en Syracuse op Sicilië. Deze hadden sterk van elkaar verschillende politieke structuren. Zo had Athene, de belangrijkste polis, al een door Clisthenes bedachte directe democratie, waarbij het stemrecht echter voorbehouden was aan vrije mannen. Vrouwen bezaten er geen politieke rechten. In die democratie stemde men vooral volgens het eigen belang, iets waar Socrates verandering in probeerde te brengen.
Het oude Griekenland heeft grote namen voortgebracht, zoals de wetenschappers Eratosthenes, Archimedes, Aristarchus van Samothrace, Aristarchus van Samos en Euclides, filosofische scholen als die van de Epicuriërs, de Stoïcijnen en het neoplatonisme, en de grote en belangrijke bibliotheken van Alexandrië en Pergamum. Grote veranderingen vonden plaats in de literatuur, zoals in de poëzie, romanverhalen, reisverhalen en avonturenverhalen.
Kelten
Tegen 800 v.Chr. ontstond de Hallstattcultuur in het oosten van de Alpen, wat het begin zou zijn van de Keltische beschaving, een cultuur met veel gemeenschappelijke elementen. De Kelten maakten gebruik van prehistorische bouwwerken (nemetonen) en heilige bomen om er hun feestelijkheden te houden en hun religie te bedrijven.
De Keltische cultuur breidde zich uit over West-Europa en onderhield aanvankelijk goede handelsbetrekkingen met het oude Griekenland. Rond 500 v.Chr. was de verspreiding op haar hoogtepunt. Vanaf dat moment spreekt men van de La Tène-periode. Waarschijnlijk gingen de niet-Indo-Europese volkeren die ze tegenkwamen na verloop van een paar generaties in de Kelten op. Zij onderhielden aanvankelijk ook goede contacten met de Etrusken, met wie ze handel dreven via de Griekse kolonie aan de Gallische zuidkust Massilia.
Germanen
In de 6e eeuw v.Chr. leefden in Scandinavië en rond de Oostzee de Germanen. Hier verdreven ze wellicht de eerder gearriveerde Saami, Kelten en Baltische stammen, maar waarschijnlijker is dat ze zich er gedeeltelijk mee vermengden. Dat de Germanen toen nog niet erg talrijk waren lijkt te kunnen worden afgeleid van de veronderstelling dat een aanzienlijk aantal woorden in de Germaanse 'oertaal' overgenomen is van de vroegere niet-Indo-Europese bevolking van rond de Oostzee (zie Germaanse-substraathypothese).
Hun overwicht bestond eerder uit betere wapens, zoals de strijdwagen, dan uit grotere aantallen krijgers. Na verloop van eeuwen ontstond er in deze streken toch een zekere overbevolking en velen van hen migreerden steeds verder naar het zuiden (het huidige Duitsland), om zich van daaruit geleidelijk naar het oosten, zuiden en het westen te verspreiden. Er ontstonden op die manier vele verschillende volksstammen, die op verschillende tijdstippen en plaatsen met andere namen werden aangeduid zoals de Friezen, Toxandriërs, Chatten en Cananefaten.
Leven en cultuur van al deze volken verschilden onderling niet zo veel, zeker niet in de tijd dat de Romeinen een groot deel van Europa veroverden. In hoofdzaak leefden zij in agrarische nederzettingen niet groter dan kleine dorpen. De westelijke volksstammen bestonden voornamelijk uit landbouwers, de oostelijke voornamelijk uit schaapherders en veehoeders (nomaden). De Germanen waren erg gesteld op hun onafhankelijkheid en hadden geen sterke stamverbanden. De Germanen waren waarschijnlijk constant in kleine, weinig serieuze oorlogjes betrokken. Het schrift was dat van de runen. Echt veel werd er door de Germanen niet opgeschreven, en er was geen uitgebreide literatuur. Wel hadden de Germanen waarschijnlijk een rijke orale cultuur, waarin voorgedragen poëzie een belangrijke rol speelde, zoals die nog deels tot ons is gekomen in de Germaanse mythologie. Over de godsdiensten die de Kelten en Germanen aanhingen is echter weinig bekend. De Romeinse beschrijvingen zijn oppervlakkig en gekleurd en het is onwaarschijnlijk dat de Germaanse mythologie van die tijd, rond het begin van de westerse jaartelling, nog sterk overeenkwam met de Noordse en Germaanse mythologie zoals die in de 13e eeuw door Snorri Sturluson in Proza-Edda beschreven werd.
Bij dit alles moet worden opgemerkt dat het onderscheid tussen Kelten en Germanen niet goed duidelijk is. De benamingen werden gegeven door de oude Grieken en Romeinen en worden tegenwoordig vooral als taalkundig begrippen beschouwd, die onafhankelijke volken beschrijven zonder gezamenlijke identiteit.
Van Peloponnesische tot Punische oorlogen
De overwinning op de Perzen voorkwam de verovering van het Griekse schiereiland. De coalitie van Griekse stadstaten die hiervoor nodig was, viel echter snel weer uit elkaar en onderlinge rivaliteit leidde tot de Peloponnesische Oorlog, die pas in 404 v.Chr. afgelopen was. Na de Peloponnesische Oorlog kregen we eerst de Spartaanse hegemonie en dan de Thebaanse hegemonie.
In de 4e en 3e eeuw v.Chr. bezetten de Kelten Noord-Italië en bedreigden de toen nog kleine Romeinse Republiek. Een Keltische stam onder leiding van Brennus bezette in 387 v.Chr. de stad Rome en was slechts bereid te vertrekken nadat de Romeinen een grote afkoopsom aan hem betaald hadden. Na de pijnlijke nederlaag tegen de Kelten reorganiseerde Rome zijn militair apparaat en stoomde zich klaar voor een 460 jaar durende expansie, beginnende met de Samnitische oorlogen. In 275 v.Chr. hadden de Romeinen het volledig Apennijns Schiereiland veroverd.
Het eerste georganiseerde rijk in Europa was het Macedonische Rijk, dat in de 4e eeuw v.Chr. opkwam onder koning Philippus II van Macedonië, die de meeste tot dan toe onafhankelijke Griekse stadstaten onderwierp. De zoon Philippus II van Macedonië, Alexander de Grote startte een veroveringsoorlog tegen de Perzen, bedoeld als een vergelding voor de Perzische oorlogen, en bracht met zijn militair genie inderdaad het Perzische rijk ten val. Hij bereikte zelfs de Indus, waar weer een heel andere beschaving dan de Perzische opdoemde: India. Vanuit Grieks gezichtspunt was dat de grens van de bekende wereld. Zijn mannen weigerden verder op te marcheren. Niettemin werd de Griekse cultuur over een groot gebied verspreid. De op Alexanders veroveringen volgende periode wordt aangeduid met Hellenisme. Na Alexanders dood (323 v.Chr.) viel zijn rijk uiteen in elkaar bestrijdende rijken. Deze hellenistische rijken zouden stand houden tot zij veroverd werden door de Romeinen.
Begin de 3e eeuw v.Chr. was het rijk van Alexander de Grote verwikkeld in de Diadochenoorlogen, vooral in de kern van het Macedonische Rijk en de vraag wie Alexander mocht opvolgen. Van die interne strijd maakten in 279 v.Chr. de Kelten onder een andere Brennus gebruik om de Balkan binnen te vallen, richting het Griekse Delphi. Ze verplaatsten zich naar Anatolië waar ze zich vestigden. Daar stonden de Kelten bekend als de Galaten.
Romeinse Rijk
Punische oorlogen
In de 3e en 2e eeuw v.Chr. werden de Punische oorlogen tegen de stad Carthago uitgevochten. In de 3e eeuw v.Chr. was Carthago, een zelfstandig geworden Phoenicische kolonie, de gevaarlijkste rivaal van Rome. Carthago was vooral in de westelijke helft van de Middellandse Zee de dominante maritieme en commerciële mogendheid. De Eerste Punische Oorlog werd vooral op Sicilië en ter zee uitgevochten; met zeeslagen moesten de Romeinen toen nog ervaring opdoen. De Carthaagse generaal Hannibal verwierf roem en beruchtheid in de Tweede Punische Oorlog door met zijn grote leger, met krijgsolifanten, vanuit Hispania via Gallië over de Alpen te trekken en in heel Italië zware nederlagen toe te brengen aan Rome, evenwel zonder de stad zelf te kunnen belegeren. De Romeinen bestreden de Carthagers nog het effectiefst op hun eigen gebied in Hispania en later in Noord-Afrika, zodat Hannibal onverrichter zake naar Carthago moest terugkeren, waar hij verslagen werd bij Zama in 202 v.Chr. Toen beheerste Rome de westelijke helft van de Middellandse Zee. In 146 v.Chr. werden zowel Carthago als Korinthe door de Romeinen verwoest, waarmee Rome de hegemonie in het Middellandse Zeegebied verwierf. Veel oorspronkelijk Carthaagse en Griekse koloniën in Africa, Frankrijk en Spanje behoorden nu tot het Romeinse Rijk.
Gallië
Onder leiding van Julius Caesar onderwierp Rome tussen 60 en 50 v.Chr. de Kelten in Gallië, die op dat moment bezig waren een stedelijke beschaving te ontwikkelen. Caesar werd vooral dankzij dit succes dictator voor het leven. Omdat de senaat vreesde voor een nieuwe koning, werd Caesar vermoord in 44 v.Chr.
Mare Nostrum
Met de veroveringen door de Romeinen van de landen rond de Middellandse Zee komt Europa in contact met Afrika en Azië. Sicilia (212 v.Chr.), Hispania (197 v.Chr.), Macedonia (147 v.Chr), Carthago (nu Africa) (146 v.Chr.), Anatolië (nu Asia) (129 v.Chr.), Gallia Transalpina (121 v.Chr.), Syria (63 v.Chr.), Gallia (58 v.Chr.) en de rest van Noord-Afrika, Numidië (46 v.Chr.) en Egypte (30 v.Chr.).
Romeinse Keizerrijk
Caesar werd opgevolgd door Augustus, die het principaat stichtte. Tussen 12 v.Chr. en 16 n. Chr. probeerden de Romeinen Germanië in te lijven, zonder succes. Alle pogingen om de Germanen noorden van de Donau en ten oosten en noorden van de Rijn te verslaan en hun grondgebied permanent te bezetten mislukten, waarna een lange periode van vrede aanbrak. De Romeinen verspreidden het Latijn en hun cultuur over hun rijk. Germaanse stammen werden aan de grenzen toegelaten en mochten in het rijk wonen, als ze zich maar aan de Romeinse wetten hielden. Keizer Claudius lukte het wel Britannia aan het rijk toevoegen. Tijdens het Vierkeizerjaar (69) maakten de Bataven van de situatie gebruik om in opstand te komen.
Het christendom ontstond in de 1e eeuw, de val van Jeruzalem (70) wordt tevens als een belangrijke oorzaak gezien voor het feit dat de joodse stroming binnen de christelijke Kerk steeds meer terrein verloor en dat de christelijke Kerk helemaal los kwam te staan van het jodendom. De eerste christenen profiteerden van de staatkundige eenheid van het Romeinse Rijk, die de hele mediterrane wereld verenigde en waarbinnen zij gebruik konden maken van drukbevaren handelsroutes en, zeker niet in de laatste plaats, van het uitgebreide Romeinse wegennet. Niettemin had het bijna drie eeuwen lang te kampen met Christenvervolgingen.
Trajanus was de laatste grote veroveraar. Hij veroverde aan het begin van de 2e eeuw Dacië en grote delen van het Parthische rijk, al moest dat gebied al snel weer opgegeven worden. Rond 110 strekte het grondgebied zich uit van Noord-Engeland tot Egypte, een omvang die het nooit meer zou overtreffen. Hadrianus, de opvolger van Trajanus, consolideerde het Romeinse Rijk en verbeterde verder de buitengrenzen met limĭtes of muren, zoals de muur die zijn naam draagt, Vallum Hadriani. Midden de 2e eeuw vielen de Marcomannen het Romeinse Rijk binnen.
Begin de 3e eeuw was het aan de beurt van de Alemannen. Tijdens de crisis van de 3e eeuw dreigde het rijk uit elkaar te vallen. Dank zij de hervormingen van Diocletianus kon het Romeinse Rijk zich herstellen. Het begin van het Dominaat. Omdat het Romeinse Rijk zo'n grote omvang had, ging de samenhang verloren en was het niet goed te verdedigen; het werd uiteindelijk opgedeeld in twee verschillende rijken, het West-Romeinse en het Oost-Romeinse Rijk.
Constantijn de Grote zal het Romeinse Rijk de luister geven van weleer. In 313 stond keizer Constantijn de Grote het christendom echter toe en werd zelf christen. In 330 verhuisde Constantijn de Grote de hoofdstad van Rome naar Byzantium dat hij Nova Roma noemde, maar al gauw als Constantinopel bekendstond.
De combinatie van de invallen van de Hunnen uit Azië via de Zuid-Russische vlakten en daarop volgende Grote Volksverhuizing, plus de dood van keizer Valens tijdens de Slag bij Adrianopel (378) bracht het rijk opnieuw op de rand van de afgrond. Keizer Theodosius de Grote is de laatste keizer die het rijk nog een keer kan verenigen. Hij is ook de keizer, die het christendom uitriep in 380 uit tot staatsgodsdienst. Daarmee was het christendom de belangrijkste godsdienst in Europa en rond het jaar 1000 zou het in vrijwel heel Europa dominant worden.
De keizers uit de daarop volgende Theodosiaanse dynastie waren meestal kinderen en de macht kwam in de handen van de magister militum, meestal van Germaanse afkomst. Gedurende de 5e eeuw waren de foederati geëvolueerd naar autonome vorstendommen. Deze vorsten konden leven met een keizer ergens ver in het Oosten, maar niet met iemand die boven hen een post bekleedde en hun autonomie in de weg stond. In 476 zette Odoaker de laatste West-Romeinse keizer af en stuurde de regalia naar Constantinopel.
De natuurwetenschappen maakten weinig ontwikkeling door. Het empirische onderzoek, waar de oude Grieken toch al niet erg de nadruk op legden, kwam vrijwel volledig stil te liggen; de ontwikkelingen vonden in het Romeinse Rijk vooral plaats op het technische, praktische vlak. Een gedeelte van de geschriften van de Griekse natuurwetenschappers, die eigenlijk meer natuurfilosofen waren, werd vertaald in het Latijn, maar die vertalingen waren dikwijls niet meer dan uittreksels.
Na het uiteenvallen van het West-Romeinse Rijk begonnen de vroege middeleeuwen. West-Europa bleek na de val van het West-Romeinse Rijk totaal te vervallen. De Romeinen hadden zich reeds begin de 5e eeuw teruggetrokken uit Britannia. De Visigoten hadden een rijk gesticht dat strekte van Midden-Frankrijk tot Zuid-Spanje. Het rijk van de Vandalen bevatte Noord-Afrika en Sicilië. In 443 stichtten de Bourgondiërs hun eigen koninkrijk in de streek rond Genève. Enkele decennia later stichtte Aegidius het Gallo-Romeinse Rijk, die in 486 een deel werd van het Frankische Rijk. Al in het jaar 498 had de Frankenkoning Clovis I zich laten dopen en daarmee het Romeinse erfgoed in Gallia geadopteerd. De geschiedenis van het Frankenrijk gaat vloeiend over in de middeleeuwen, zodat het moeilijk is, hier een duidelijke grens te trekken. Ondertussen had Odoaker Italië veroverd en er zijn eigen rijk gesticht. Op vraag van keizer Zeno werd hij door de Oostgoot Theoderik de Grote verjaagd, die op zijn beurt het Ostrogotische Rijk, naar Romeins voorbeeld, stichtte. De Hunnen, die het Romeinse Rijk ook binnenvielen, zouden nooit een rijk stichten in Europa, mede doordat Germaanse volkeren tegen de Hunnen in opstand kwamen na de dood van Attila de Hun. Het Oost-Romeinse Rijk zal nog duizend jaar verder bestaan als het Byzantijnse Rijk.
Door de plunderingen die gepaard gingen met de grote volksverhuizing zou de levensstandaard en het bevolkingsaantal in West-Europa behoorlijk dalen in vergelijking met de voorafgaande Romeinse periode. Veel van de germanen kwamen in contact met de vroegere Romeinse bevolking en cultuur en zouden bepaalde elementen, zoals het christendom overnemen. Het enige instituut dat de val van het West-Romeinse Rijk had overleefd, was de Rooms-Katholieke Kerk. De bisschop van Rome, beter bekend als de Paus, was de leider van de Kerk. Zuidelijk West-Europa was in de Romeinse tijd gekerstend. Invallende volken, zoals de Visigoten in Iberië en de Franken in Gallië, pasten zich daarbij aan: de Franken bekeerden zich onder koning Clovis I rond 496 tot het christendom, de Visigoten waren al ariaans-christelijk en werden rond 600 katholiek-christelijk.
Onder leiding van de generaals, Belisarius en Narses heroverde de Byzantijnse keizer Justinianus, het voormalige praefectura praetorio Italiae, Illyrici et Africae van de Vandalen en van de Goten, plus een stukje van Spania. Ook op juridisch- en religieus vlak had hij een grote inbreng. Op cultureel gebied was de Hagia Sophia de kroon op zijn werk. Links en rechts van het Byzantijnse Rijk vormden er zich twee nieuwe machten, namelijk in het westen het Frankische Rijk en in Centraal-Azië het Rijk der Göktürken. Het Sassanidische Rijk onder Khusro I had de luister van weleer.
Keizer Justinus II had niet de middelen om het gigantische rijk te consolideren. In 568 drongen de Longobarden Italië binnen en veroverden grote delen van het land. Een volk dat samen met de Longobarden het Romeinse Rijk binnendrong, waren de Avaren, een steppevolk. Eerst lijfden ze zich in als huurlingsoldaten, nadien dwongen ze schatting af. Toen het Byzantijnse Rijk in chaos verkeerde (602-628), vielen ze de Balkan binnen. In 623 en 626 belegerden ze Constantinopel.
Keizer Herakleios, de overwinnaar op de Perzen, zag nog tijdens zijn leven het verlies van de Levant en Egypte. Na zijn dood gingen de islamitische veroveringen verder. Ze veroverden Noord-Afrika en vanaf 711 veroverden de Moren in korte tijd bijna heel het Iberisch Schiereiland op de onderling ruziënde Visigoten. De Moren zouden daarna de Pyreneeën oversteken, maar uiteindelijk in de Slag bij Poitiers gestopt worden door Karel Martel, de hofmeier van de Franken. De Omajjaden werden in 750 verslagen door de Abbasiden. Prins Abd al-Rahman I vluchtte naar Spanje en stichtte er het Emiraat Córdoba. Hier kwam de islamitische cultuur tot bloei en beïnvloedde Europa.
Karel de Grote bracht als leider van de Franken een groot gedeelte van het vroegere West-Romeinse Rijk (en grote gebieden die erbuiten lagen) onder zijn heerschappij. In 800 werd hij door Paus Leo III gekroond tot keizer van het West-Romeinse Rijk, een titel die al sinds 476 niet meer was gebruikt. Met bruut geweld kerstende hij zijn rijk. In het zuiden creëerde hij de Spaanse Mark, een buffer tegen de Moren. Hij veroverde Italië op de Longobarden. Met khan Kroem van de Bulgaren kwam hij overeen dat de Donau de oostgrens werd van zijn rijk. In het noorden zette hij de Denen onder druk, het begin van het Vikingtijdperk.
Het Groot-Moravische Rijk ontstond rond 833 ongeveer op de plek van het huidige Tsjechië en Slowakije. Het land werd een speelbal tussen de Frankische en Byzantijnse invloedssfeer. Het vermelden waard is het werk van de broers Cyrillus en Methodius en de ontwikkeling van het Glagolitisch alfabet.
Na de dood van Karels zoon Lodewijk de Vrome (840) werd met het verdrag van Verdun, het rijk in drieën gedeeld. Met Karel III de Dikke werd het rijk kortstondig nog eens herenigd (884-887), daarna spatte het Karolingische Rijk uiteen, het begin van de IJzeren eeuw. Lokale leenmannen, de zogenaamde gouwgraven, in feite ambtelijke bestuurders en officieel de vertegenwoordigers van de keizer, zagen hun kans schoon en gingen het gezag in eigen naam uitoefenen. Ze vormden hun graafschappen en hertogdommen om tot kleine privévorstendommen, en waren nog slechts in naam afhankelijk van de keizer. De vele lokale leenmannen hielden zich ten slotte hoofdzakelijk bezig met het vergroten van hun persoonlijke macht ten koste van hun buren. Ook werd het rijk voortdurend bedreigd door buitenlandse invallers. De Vikingen, die op zee zeer vaardig met hun drakkars om wisten te gaan, vielen binnen vanuit het noorden, de Magyaren vanuit het oosten en de Saracenen vanuit het zuiden. Al deze volkeren lieten een spoor van verwoesting na.
Het Kievse Rijk ontstond rond 880 door het samengaan van de gebieden der Waregers in Oost-Europa. In de 10e eeuw was het rijk op zijn hoogtepunt, toen vorst Svjatoslav I het rijk van de Chazaren vernietigde en vervolgens gebieden in de noordelijke Kaukasus innam en doordrong tot de Zee van Azov. Ook veroverde hij grote delen van de Balkan, met als laatste grote wapenfeit het Bulgaarse koninkrijk aan de Donau.
Na de Slag bij Pressburg (907), een veldslag tussen de Oost-Franken en de Hongaren, hield het Groot-Moravische Rijk op te bestaan. Er ontstonden drie nieuwe staten: het Hertogdom Bohemen, het Hertogdom Beieren en het Vorstendom Hongarije. De rivier de Enns werd de grens tussen het Oost-Frankische Rijk en Hongarije.
Ook in Spanje ontstonden begin de 10e eeuw nieuwe koninkrijken. Naast het Koninkrijk Asturië ontstond het Koninkrijk León en het Koninkrijk Galicië.
Midden de 10e eeuw kwam er einde aan de ijzeren Eeuw. Otto I de Grote schafte het erfopvolgingsprincipe van de Salische wet af en voerde het rijkskerkenstelsel in. Dit voorkwam de verdere opsplitsing van Europa en de terugkeer naar de centrale macht. Op 2 februari 962 liet hij zich in Rome, naar voorbeeld van Karel de Grote, door de paus tot keizer kronen, het begin van het Heilige Roomse Rijk.
In 987 stierf Lodewijk V de laatste Karolingische koning van West-Francië zonder erfgenamen. Gerbert van Aurillac en Adalbero van Reims, aan de zijde van de Ottonen, schoven Hugo Capet naar voren als nieuwe koning. Hiermee kwam er officieel een eind aan het bewind van de Karolingen en werden de Capetingen koningen van Frankrijk.
Het dagelijks leven in de vroege middeleeuwen
In de vroege middeleeuwen was bijna iedereen boer. De mensen waren erg arm en vaak ondervoed. Bijna iedereen leefde op het platteland. Edellieden en de Kerk hadden heel veel macht. Omdat iedereen lid was van de Kerk, konden de geestelijken iedereen via de preekstoel beïnvloeden. Het aardse bestaan was in de middeleeuwen van ondergeschikt belang en het hele leven was gericht op het hiernamaals. De angst om in de hel te komen, maakte de mensen zeer onderdanig aan de machthebbers. In de vroege middeleeuwen lag het in de meeste gevallen al bij de geboorte vast of men tot de groep van de boeren of van de edelen zou horen. Men kon alleen uit zijn stand komen door geestelijke te worden.
In het late Karolingische rijk ontstond een standenmaatschappij, waaruit het feodalisme zou groeien. De Frankische koningen baseerden hun macht oorspronkelijk vooral op de jaarlijkse veld- (lees: plunder-) tochten. De koning kon zijn mannen belonen uit de buit die daarbij behaald werd. Toen Karel de Grote een groot deel van Europa veroverd had, en er buiten zijn landsgrenzen eigenlijk geen rijke gebieden over waren om te plunderen, moest hij een andere methode bedenken om zijn mannen aan zich te verplichten. Bovendien was het rijk veel te groot voor de primitieve communicatiemiddelen van die dagen. De koning was gedwongen eindeloos rond te reizen om plaatselijk zijn gezag af te kunnen dwingen en zijn belastingen ter plaatse op te eten, want deze werden veelal in natura voldaan. Hij had daarom plaatselijke vertegenwoordigers nodig en uit deze − aanvankelijke − ambtenaren is de adelstand ontstaan.
De Europese bevolking, die bij het begin van de jaartelling ongeveer 70 miljoen zielen telde (ter vergelijking: China 60 miljoen), kromp in de vroege middeleeuwen in tot 20-30 miljoen. Dit kwam niet door bloedige oorlogen of grote hongersnoden, hoewel die er ook wel waren, maar door voorheen onbekende epidemische ziektes, die de invallende steppevolkeren met zich meebrachten. De Europese bevolking had hiertegen nog geen enkele weerstand opgebouwd en het sterftepercentage bij besmetting kon oplopen tot meer dan 50%.
Byzantijnse kunst en de Karolingische renaissance
De kunst in de vroege middeleeuwen was voornamelijk gebaseerd op de klassieke oudheid. Het zou tot het einde van de hoge middeleeuwen duren tot er een echt vernieuwende kunststroming zou komen (de gotiek).
In Oost-Europa, waar het Byzantijnse Rijk een voortzetting was van het Romeinse Rijk, ontstond in de 4e eeuw al de Byzantijnse kunst, een voortzetting van het hellenisme. Er waren veel landen die nauwe banden hadden met het Byzantijnse Rijk, zoals Bulgarije, Servië, het Kievse Rijk, Republiek Venetië en Koninkrijk Sicilië, die de Byzantijnse kunst overnamen. Byzantijnse mozaïekkunstenaars decoreerden verscheidene kerken en andere belangrijke gebouwen in Italië[noten 2].
In West-Europa duurde het tot 750 totdat er weer een opbloei kwam van de kunst. Onder invloed van de regeerperiode van Karel de Grote ontstond de Karolingische renaissance, die gebaseerd was op de Byzantijnse kunst. Dit was een opleving van cultuur en wetenschap tussen ca. 750 en ca. 850, onder invloed van de regeerperiode van Karel de Grote. Ze werd vooral gecultiveerd aan diens hof en gedragen door de clerus. Tijdens de regeerperiode van de Karolingen was er sprake van een hernieuwde belangstelling voor de klassieke cultuur. Byzantijnse invloeden, culminerend in het afbeelden van de menselijke figuur, werden versmolten met de Germaanse, grotendeels abstracte, ornamentiek. Zo zijn veel klassieke teksten in het Latijn tot in onze tijd bewaard gebleven in de vorm van kopieën die in de Karolingische tijd zijn vervaardigd. Dit gebeurde vooral in kloosterbibliotheken, waarvan het aantal en de omvang sterk toenam tijdens en vlak na de regeerperiode van Karel de Grote.
Rond 880 viel Europa bestuurlijk uiteen en het cultureel niveau hing af van de plaatselijke heerser. Met Otto de Grote kwam er wederom een centraal gezag en het huwelijk van zijn zoon Otto II met een Byzantijnse prinses, Theophanu, op 14 april 972 werden niet alleen de politieke banden, maar ook de culturele banden met het Byzantijnse Rijk aangetrokken. Deze periode wordt de Ottoonse renaissance genoemd.