Industriële revolutie
periode van snel ontwikkelende veranderingen in de techniek / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De industriële revolutie is de overgang van handmatig naar machinaal vervaardigde goederen die gepaard ging met grootschalige organisatorische en sociale veranderingen, gekenmerkt door een explosieve groei van het aantal fabrieken, de omvang van de steden en de vorming van een vierde stand, het proletariaat.
De industriële revolutie begon rond 1750 in Engeland en vervolgde begin negentiende eeuw in de rest van Europa. Ambachtelijke en kleinschalige werkplaatsen groeiden uit tot grote fabrieken en vormden samen een grootschalige industrie. Door die groei daalde de prijs van de producten enorm waardoor steeds meer mensen zich deze konden veroorloven. Deze ommekeer is onomkeerbaar gebleken, eerst in Europa en later in de rest van de wereld: het betekende een breuk met vroegere tijden en werd een gestage revolutie. Het betrof een relatief snelle uitvinding, ontwikkeling en toepassing van nieuwe technieken.
Organisatorisch betekende het fabriekssysteem een geheel andere manier van werken. Met de industrialisatie en de komst van kapitaalintensieve machines veranderde dit. Doordat de productiemiddelen buiten het bereik van de arbeiders lagen, veranderden ook de arbeidsverhoudingen. De arbeid werd uitgevoerd als loonarbeid en de arbeiders verloren hun zelfstandigheid. Waar zij eerst hun eigen werktempo konden bepalen, waren zij nu gebonden aan de werktijden van de fabriek, wat andere eisen stelde aan het arbeidsethos. Ook werden wonen en werken nu volledig gescheiden. De werkomgeving en het arbeidsritme veranderden dan ook drastisch met de introductie van het fabriekssysteem. Het systeem had ook grote invloed op administratieve taken doordat kantoorarbeid op een vergelijkbare wijze werd georganiseerd.
Het dagelijks leven veranderde ingrijpend waar de industriële revolutie kwam. Met de komst van fabrieken verdween de nijverheid uit de dorpen. Veel dorpelingen trokken achter de arbeid aan richting de fabrieken waardoor verstedelijking sterk toenam. Door het aanvankelijk hoge geboortecijfer bleef de bevolking daar op peil, maar zodra de demografische transitie ten einde kwam, nam de leegloop van het platteland een aanvang. Waar men eerder het ritme van de dagen en seizoenen volgde, was men nu gebonden aan de tijd om handelingen of diensten op elkaar af te stemmen. Het werk in fabrieken vereiste weinig kennis en vaardigheden, zodat arbeiders inwisselbaar werden. Naast mannen werden ook vrouwen en kinderen ingezet, niet gehinderd door regelgeving in een periode waarin een politiek van laisser faire domineerde. Het werk kon daarnaast vuil en ongezond zijn, terwijl de levensverwachting daalde. Opstanden werden hard neergeslagen, waarop men regelmatig vluchtte in drank of geloof. Sociale veranderingen waren dan ook terug te zien in religieuze aanpassingen en vernieuwingen. De problematiek van de sociale veranderingen werd uitgewerkt door Marx in Das Kapital, waarin hij het einde van het kapitalisme voorzag waarna er een maatschappij van gelijkheid zou zijn, het communisme. Na enige generaties kwam er verbetering in de sociale kwestie, enerzijds door de vorming van vakbonden die kortere werktijden, hogere salarissen en betere werkomstandigheden afdwongen, anderzijds door de overheid die onder meer een einde maakte aan kinderarbeid. Kinderen waren daarmee geen inkomstenbron meer, waarmee de behoefte aan nageslacht afnam. Met de invoering van de leerplicht betekende dit ook een grote verandering voor vrouwen die meer mogelijkheden kregen. De omstandigheden zouden dusdanig verbeteren dat men uiteindelijk gezonder leefde dan voor de industrialisatie.