Johnson v. M'Intosh
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De zaak Johnson t. M'Intosh, 21 U.S. (8 Wheat.) 543 (1823), was een zaak voor het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten waarin het Hof met een mijlpaalarrest oordeelde dat particuliere burgers geen grond konden kopen van Inheemse Amerikanen. Het Hof kwam tot dit besluit in een zaak waarin een van zijn voormalige rechters Thomas Johnson een stuk grond had gekocht van de inheemse Piankeshaw en op grond van deze koopovereenkomst koopman William M'Intosh van deze grond te verdrijven. M'Intosh had echter een concessie over de gronden verkregen van de Amerikaanse federale overheid.
Johnson t. M'Intosh | ||
---|---|---|
Bepleit op 15-19 februari 1823 Uitgesproken op 28 februari 1823 | ||
Volledige titel | Johnson v. M'Intosh | |
Vindplaats | 21 U.S. 543 | |
Oordeel | ||
Johnsons erfgenamen kunnen M'Intosh niet verdrijven omdat hun titel verkregen uit de aankoop van gronden van Inheemse Amerikanen niet geldig kon zijn. | ||
Samenstelling hof | ||
| ||
Meningen | ||
Meerderheid | John Marshall, unaniem | |
Toegepaste wetgeving | ||
gewoonterecht |
Deze zaak is een van de bekendste en meest invloedrijke zaken van het Marshall Court en wordt zowat in alle rechtenfaculteit in de Verenigde Staten onderwezen aan de eerstejaarsstudenten. Marshall's prozaïsche arrest legde de grondslagen van de doctrine van de inheemse titel in de Verenigde Staten en de daarmee verwante ontdekkingsdoctrine. Het arrest spreekt zich echter niet uit over de geldigheid van de titel van M'Intosh, noch over de eigendomsrechten van de Piankeshaw.
Nog steeds verwijzen federale en statelijke rechtbanken naar deze zaak in rechtspraak over geschillen omtrent de grondeigendom van Inheemse Amerikanen. Net zoals in deze zaak draaien zulke geschillen vaak tussen twee niet-inheemse partijen, waarbij de ene partij zich beroept op een titel die uitgaat van een federale of statelijke overheid en de andere partij zich beroept op een titel die dateert van voor het vestigen van de Amerikaanse rechtsmacht in dat gebied.
Soortgelijke uitspraken komen bovendien voor in de rechtspraak van Australië, Canada en Nieuw-Zeeland. De eerste Amerikaanse zaak waarbij een inheems volk zijn zaak voor het Hooggerechtshof bepleitte volgde in 1831 in de zaak Cherokee-natie t. Georgia.