Lijst van kantongerechten in Nederland
Wikimedia-lijst / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Het kantongerecht was in Nederland van 1838 tot 2002 het laagste niveau in de rechtspraak. Het kanton, het rechtsgebied van de kantonrechter, werd al in 1811,[1] tijdens de Franse tijd, ingevoerd. Het kanton was zetel voor één rechter, eerst de vrederechter, later de kantonrechter. Bij de overgang van vrederechter naar kantonrechter werden de kantons opnieuw ingedeeld, wat in de praktijk vooral samenvoeging inhield.
De plaatselijke rechters moesten het de eerste jaren vaak doen zonder eigen gerechtsgebouw. Huisvesting was de verantwoordelijkheid van de gemeente waar het gerecht was gevestigd. Pas vanaf 1840 wordt op grote schaal begonnen met de bouw van aparte gerechtsgebouwen, eerst de provinciale hoven en de rechtbanken, daarna ook de kantongerechten. Hoewel het kantongerecht als instituut niet meer bestaat zijn de meeste gebouwen bewaard gebleven. Een groot aantal van de oude kantongerechten is rijksmonument. Veel van deze gebouwen werden ontworpen door vader en zoon Metzelaar.
De onderstaande lijst geeft per provincie een opsomming van alle kantongerechten die hebben bestaan. Daarbij wordt het jaar van de bouw van het gerecht, het jaar van opheffing van het kanton en de klassenindeling gegeven. Als niets wordt vermeld geldt dat het kantongerecht is gesticht in 1838. Slechts een enkel kanton is nog na die datum ingesteld. Van de kantons die niet in een eigen lemma worden beschreven wordt tevens de samenstelling van het kanton gegeven.
Kantons waren verdeeld in drie klassen. De klasse bepaalde met name de hoogte van het tractement van de kantonrechter en zijn griffier. Zo verdiende de kantonrechter in een kanton van de 1ste klasse in 1879 3.000 guldens, van de 2de klasse 2.500 en de kantonrechter in een kanton van de 3de klasse 2.200 guldens. Alle kantongerechten in een hoofdplaats van een provincie waren van de 1ste klasse, daarnaast waren Amsterdam, Rotterdam en Leiden kantons der 1ste klasse. De 2de klasse was voornamelijk toegekend aan kantons in de hoofdplaatsen van de arrondissementen die geen provinciehoofdstad waren.[2]