Limburg (Nederlandse provincie)
provincie van Nederland / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Limburg (uitspraakⓘ; Limburgs: Limbörg of Lèmburg), ook wel aangeduid als Nederlands-Limburg ter onderscheiding van Belgisch-Limburg, is een provincie van Nederland, gelegen in het zuidoosten van dit land. Limburg is als gewest in zijn huidige vorm pas in 1839 ontstaan en verkreeg zijn provinciale status in 1867. Het is daarmee op Flevoland na de jongste provincie van Nederland. De hoofdstad is Maastricht.
Provincie van Nederland | |||
---|---|---|---|
Geografie | |||
Hoofdstad | Maastricht | ||
Oppervlakte - Land - Water |
2.209,85 km² 2.146,61 km² 63,24 km² | ||
Coördinaten | 51° 15′ NB, 5° 55′ OL | ||
Bevolking | |||
Inwoners (eind 2022) | 1.128.334 | ||
Bevolkingsdichtheid | 526 inw./km² | ||
Aantal gemeenten | 31 | ||
Politiek | |||
Commissaris van de Koning (lijst) |
Emile Roemer (SP) | ||
Overige informatie | |||
Volkslied | Limburg mijn vaderland | ||
Religie (2015[1]) | 64,5% rooms-katholiek 27,9% geen gezindte 3,3% moslim 2,2% protestant | ||
ISO 3166 | NL-LI | ||
Website | www.limburg.nl | ||
Detailkaart | |||
|
Met zijn 1.115.895 inwoners (1 januari 2021) hoort Limburg (samen met Utrecht en Overijssel) tot de middelgrote Nederlandse provincies. De bevolkingsdichtheid bedraagt 519 inw./km², waarbij de regio Zuid-Limburg het zwaartepunt vormt. Dit deel van de provincie telt meer inwoners dan Noord- en Midden-Limburg tezamen. Naast het Nederlands is ook het Limburgs erkend als officiële taal in de provincie.
Geografisch wordt de provincie in belangrijke mate gekenmerkt door haar ligging aan de rivier de Maas, vanaf Eijsden in het zuiden tot aan Mook in het noorden. De smalle en langgerekte vorm van de provincie is historisch in hoofdzaak om strategische redenen door de loop van deze rivier bepaald. Zij werd in de Tachtigjarige Oorlog voorbereid doordat het Staatse leger diverse losse steunpunten langs de Maas wist te verkrijgen en vast te houden. Later wilde men niet dat Pruisen nog toegangen tot de Maas zou behouden, zodat onder meer de noordelijke 'slurf' van het huidige Limburg bij Nederland kwam.
Limburg heeft als enige Nederlandse provincie een grens met twee buitenlanden: in het westen en zuiden (Voeren) met Belgisch Limburg, en eveneens in het zuiden voor een klein deel met de Belgische provincie Luik (waarbij Limburg ook de enige Nederlandse provincie is die aan Wallonië grenst); in het oosten over de gehele lengte met de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en de daarin gelegen Regierungsbezirken Düsseldorf en Keulen. De provincie grenst ook aan twee Nederlandse provincies: in het uiterste noorden aan Gelderland en in het noordwesten aan Noord-Brabant. Samen met de laatste vormt Limburg het landsdeel Zuid-Nederland.[2]
Met name Zuid-Limburg heeft door zijn ligging een euregionale oriëntatie. Mede hierdoor neemt de hoofdstad Maastricht een internationaal bekende positie in.
Limburg bezit een sterk eigen karakter, cultureel en landschappelijk. Een groot deel van de bevolking spreekt een van de vele Limburgse dialecten, die binnen het Nederlands een aparte plaats innemen. De bevolking is van oudsher voor het overgrote deel rooms-katholiek. Tot diep in de twintigste eeuw was de Kerk ook maatschappelijk sterk aanwezig. De provincie vormt een eigen bisdom, het bisdom Roermond. Er zijn allerlei specifieke culturele tradities (onder meer carnaval, processies en schuttersfeesten). Mede door haar landschappelijke waarden, het Nationaal Park De Maasduinen in Noord-Limburg, het Nationaal Park de Groote Peel in Noord- en Midden-Limburg, de Maasplassen en het Nationaal Park De Meinweg in Midden-Limburg, en Nationaal Landschap Zuid-Limburg en het daarin gelegen Heuvelland in Zuid-Limburg, is de provincie van betekenis voor het toerisme.
In politiek opzicht kent het gebied dat nu Limburg vormt een lange en gevarieerde geschiedenis. Limburg was tot aan de Franse tijd een lappendeken van zelfstandige en afhankelijke gebieden. Elke plaats heeft zijn eigen, specifieke dialect. Met de zuidelijke helft van zijn westgrens grenst Limburg aan de Belgische provincie Limburg, een verwante buurprovincie waarmee het vanaf de Franse tijd tot aan de Belgische onafhankelijkheid bestuurlijk verenigd was.[3]
De bewoningsgeschiedenis van Limburg gaat ver terug. Onder meer in Zuid-Limburg zijn sporen van de Bandkeramische cultuur (5300-4900 v.Chr.) en Romeinse bewoning en wegen. Zowel Maastricht als Heerlen behoren tot de oudste nederzettingen (en later steden) van Nederland.
Economische zwaartepunten zijn er met name in en rond Venlo (logistiek en tuinbouw), Sittard-Geleen (Chemelot, VDL Nedcar en logistiek) en Maastricht (provinciaal bestuur, universiteit en luchthaven). Dit zijn ook de drie grootste gemeenten en de Limburgse plaatsen met bijna of meer dan 100.000 inwoners. Heerlen is de grootste gemeente in de Oostelijke Mijnstreek, het huidige Parkstad Limburg, en de vierde van Limburg. De regio rond Weert is van oudsher sterk gericht op Eindhoven.
Vernoeming
De naam van de beide provincies Limburg is rechtstreeks afkomstig van het oude hertogdom Limburg, en daarmee indirect van het kasteel Limburg in het plaatsje Limburg aan de Vesder, thans gelegen in de provincie Luik. De historische naam Limburg wordt echter pas sinds 1815 gebruikt om er het gebied van zowel de huidige Nederlandse als dat van de Belgische provincie mee aan te duiden. In dat jaar besloot koning Willem I de toen geheel nieuwe provincie, die voorheen met name voor het thans Nederlandse deel uit een lappendeken van vele gebiedjes bestond, en waarvan slechts een miniem stukje van het oude hertogdom Limburg deel uitmaakte, 'Limburg' te noemen. Het thans Belgische deel van die provincie was aanzienlijk minder verbrokkeld, en bestond grotendeels uit het vroegere graafschap Loon. De naam Limburg raakte snel ingeburgerd voor de beide provincies en men is er in beide Limburgen sterk aan gehecht geraakt.
Etymologie
Het toponiem Limburg komt in Duitsland vaker voor; bijvoorbeeld een bekende Duitse plaats (met bisschopszetel) is Limburg an der Lahn. Ook het in Nederland gelegen Limbricht (nabij Sittard) zou oorspronkelijk Limburg (Lemborgh) geheten hebben. Er bestaat echter geen sluitende verklaring voor deze oude naam. Sommige bronnen verklaren hem als slangen- of drakenburcht. Hierbij zou Lim- een verbuiging zijn van lint, dat te verklaren valt als lintworm, slang of draak.[4] Andere bronnen keren voor de naamverklaring terug naar het Indo-Germaanse en Keltische woorddeel lint, met de betekenis moeras.[5]
Voorhistorie
De eerste bewoners die sporen achtergelaten hebben waren neanderthalers die in Zuid-Limburg bivakkeerden. In het neolithicum werd hier vuursteen gewonnen in ondergrondse mijnen, onder andere bij Rijckholt. Ook zijn er in Zuid-Limburg sporen te vinden van nederzettingen van de Bandkeramische cultuur (5300-4900 v.Chr.).
Romeinse tijd
Enkele dorpen en steden, bijvoorbeeld Maastricht (Mosa Trajectum), Heerlen (Coriovallum), Tegelen (Tegula) en Blerick (Blariacum), kunnen hun ontstaan tot de Romeinse tijd terugleiden. Bisschop Servatius introduceerde het christendom in Romeins Maastricht, waar hij in 384 zou zijn overleden.
Middeleeuwen
Na de Romeinen hadden de Franken hier de macht. Het gebied floreerde onder deze Frankische heerschappij. Karel de Grote had een belangrijke palts in het nabijgelegen Aken waar hij, vooral op latere leeftijd, 's winters verbleef. Na de opdeling van het Frankische rijk behoorde het gebied van het huidige Limburg, evenals de rest van Nederland, tot in de nieuwe tijd tot het Heilige Roomse Rijk. Aan het einde van de negende eeuw (van 895 tot 900), lag daarbij het Maasland, het stamland van de dynastie der Karolingers, kortstondig nog tamelijk centraal in een meer autonoom rijksdeel, het tweede koninkrijk Lotharingen onder Zwentibold.
Het grondgebied van het huidige Limburg was vanaf de latere middeleeuwen meestal verdeeld tussen het hertogdom Brabant, hertogdom Gelre, hertogdom Gulik, het prinsbisdom Luik, de prins-bisschop van Keulen en het middeleeuwse hertogdom Limburg. Deze hertogen en bisschoppen waren nominaal onderhorigen van de keizer van het Roomse Rijk, maar in de praktijk gedroegen ze zich als onafhankelijke vorsten, die vaak onderling in oorlog waren. Hun conflicten werden dikwijls op Limburgs gebied uitgevochten wat zo dan ook bijdroeg aan de versnippering van het gebied.
Nieuwe tijd
Vroegmoderne tijd
In de nieuwe tijd tot 1794 was Limburg grotendeels verdeeld tussen Spanje (en diens opvolger Oostenrijk), Pruisen, de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, het prinsbisdom Luik en tal van zelfstandige kleine heerlijkheden.
Moderne Tijd
Franse tijd
In 1794 werden de lage landen bezet door het Franse revolutionaire leger en kwam het grootste deel van de twee huidige Limburgse provincies onder direct Frans gezag. Het merendeel van het gebied werd toen voor het eerst een bestuurlijke eenheid onder de naam Département de la Meuse-Inférieure oftewel departement Nedermaas, met als hoofdstad Maastricht. Men mag stellen dat de provincie in eerste instantie door de Fransen is gecreëerd, zij het in een andere gedaante dan de huidige.
Deel van het Verenigd Koninkrijk
Na de Franse Tijd, bij de vorming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, werd het voormalige departement, tezamen met een deel van het Roerdepartement, een nieuwe provincie, die op gezag van de nieuwe koning Willem I in haar geheel Limburg werd genoemd. Hieraan lagen deels historische, deels strategische redenen ten grondslag. Zo hoorden de huidige drie meest noordelijke gemeenten Mook en Middelaar, Gennep en Bergen, waar geen Limburgs maar Kleverlands, wordt gesproken en die voordien nog bij Pruisisch Opper-Gelre en Kleef hoorden, van 1803 tot 1815 nog bij Pruisen, evenals Arcen en Velden, maar omdat de toekomstige koning Willem I bij het Congres van Wenen liever geen Pruisen aan de Maas zag, werd deze strook op de rechteroever overgedragen aan het nieuwe Verenigd Koninkrijk. Om dezelfde strategische redenen zijn tegelijkertijd ontbrekende, cruciale puzzel-elementen als het voordien Gulikse gebied van het ambt Born (met Susteren) en de stad Sittard, dat met Urmond en Grevenbicht tot aan de Maas reikte, alsmede de Gulikse Maashaven bij Tegelen en Steyl, definitief bij de nieuwe provincie Limburg gekomen. In ruil daarvoor verkreeg Pruisen onder meer gebiedsdelen bij 's-Hertogenrade en bij Elmpt/Niederkrüchten, die tot de Nederlanden behoord hadden.
Belgische opstand
In 1830 sloot geheel Limburg, met uitzondering van Maastricht, waar een Nederlands garnizoen was gelegerd, zich aan bij de Belgische Revolutie. Daarom werd van 1830 tot 1833 Maastricht geblokkeerd. De tijdelijke hoofdstad werd Hasselt.
Vrede en scheiding
In 1839 werd in het Verdrag der XXIV Artikelen, dat het definitieve grensverloop tussen Nederland en de nieuwe Belgische staat vastlegde, bepaald dat het oostelijk deel van Limburg naar Nederland zou terugkeren en tevens als hertogdom bij de Duitse Bond zou worden aangesloten, ter compensatie voor het verlies van westelijk Luxemburg. België zou ter compensatie recht krijgen op een verkeersverbinding door Nederlands-Limburg naar Duitsland, de latere IJzeren Rijn. Koning Willem I bleef zich lang tegen de Belgische afscheiding verzetten, maar aanvaardde het verdrag uiteindelijk in 1839. Sindsdien is Limburg gesplitst in een Belgisch en een Nederlands deel. Onder de bevolking ontstond in 1838 nog een protestbeweging tegen de splitsing en tegen aansluiting van oostelijk Limburg bij Nederland, maar die haalde niets uit. Tussen 1842 en 1849 bevond zich, met de zelfde intenties als de protesten in 1838, een Limburgse Separatistische Beweging in het Nederlandse parlement, geleid door onder anderen Jan Lodewijk van Scherpenzeel-Heusch. Deze beweging zag de toekomst van Limburg als volledig onderdeel van de Duitse bond. In maart 1848 brak in de Duitse Bond de Maartrevolutie uit, die streefde naar een Duitse eenheidsstaat op liberale grondslag. De Limburgse vertegenwoordigers in het nieuwe Frankfurter Parlement beijverden zich voor aansluiting bij deze Duitse eenheidsstaat. Uiteindelijk mislukte de revolutie en werd de confederale Duitse Bond heropgericht.
Een reguliere provincie
De bijzondere positie van Limburg duurde tot 1866, toen de Duitse Bond uiteenviel als gevolg van de tweestrijd tussen Pruisen en Oostenrijk. In mei 1867 werd in het verdrag van Londen vastgesteld dat Limburg een volledig onderdeel van Nederland werd. Tot 1906 bleef de provincie formeel de titel 'hertogdom' gebruiken, hoewel het sinds 1867 dus al een reguliere provincie was. Vandaag herinnert alleen het plaatselijke gebruik om de commissaris van de Koning gouverneur te noemen, nog aan deze tijd.
Twintigste eeuw en tegenwoordige tijd
Na de Eerste Wereldoorlog, waarin Nederland neutraal was gebleven, kwam in België een beweging op gang die ijverde voor de annexatie van Limburg en Zeeuws-Vlaanderen, als 'straf' voor de vermeende Duitsgezindheid van Nederland. Hierop werd in Limburg gemengd gereageerd: sommigen steunden al dan niet openlijk de Belgische eisen, zoals het katholieke Tweede Kamerlid Henri van Groenendael dat prompt door de RKSP geroyeerd werd.
De economie van het zuidelijk deel van de Nederlandse provincie Limburg heeft twee generaties lang voor een belangrijk deel in het teken gestaan van de keramische industrie en steenkoolwinning. De exploitatie van de steenkoolmijnen kwam betrekkelijk laat op gang: aan het begin van de 20e eeuw. Na de Tweede Wereldoorlog bleken de mijnen niet langer rendabel. In december 1965 werd de sluiting van de mijnen door toenmalig minister van Economische Zaken Joop den Uyl aangekondigd en op 31 december 1974 ging de laatste mijn dicht. Dit heeft geruime tijd een hoge werkloosheid veroorzaakt, want vóór de sluiting had niet minder dan 15% van de beroepsbevolking in de mijnen gewerkt. Nederlands- en Belgisch-Limburg waren de enige steenkoolwinningsgebieden in West-Europa waaromheen geen staalindustrie werd gebouwd. De overheden van beide landen hadden hun zware industrie in de Franstalige gebieden, respectievelijk in de Randstad.
De voormalige Staatsmijnen gingen gedeeltelijk verder als het chemieconcern DSM. Ook de logistiek is een belangrijke werkgever in de provincie die een belangrijke verbinding is tussen de havens van Antwerpen en Rotterdam en het Ruhrgebied. Limburg is aanvang eenentwintigste eeuw een welvarende provincie die steeds meer economische, culturele en bestuurlijke banden is aangegaan met het Duitse, Vlaamse en Waalse grensgebied: de Euregio.
Op 9 december 2008 ondertekenden de commissaris, respectievelijk gouverneur van de beide Limburgen, het Limburgcharter. De beide provinciebesturen zouden willen bereiken dat voortaan de benamingen West- en Oost-Limburg gehanteerd worden voor respectievelijk Belgisch- en Nederlands-Limburg.[6]
Totale bevolking: 1.115.895 per 1 januari 2021
Bevolkingscijfers uit 2016:
- Bevolking jonger dan 20 jaar: 214.633 personen;
- Bevolking tussen de 20 en de 65 jaar: 658.487;
- Bevolking van 65 jaar en ouder: 243.140.
(Cijfers: 8 september 2016[7])
Grootste Limburgse woonplaatsen naar inwonertal
Nº | Naam | Limburgse naam | Inwoners |
---|---|---|---|
1 | Maastricht | Mestreech | 122.734 |
2 | Heerlen | Heële | 87.122 |
3 | Venlo | Venlo | 69.469 |
4 | Weert | Wieërt | 45.585 |
5 | Roermond | Remunj | 42.910 |
6 | Kerkrade | Kirchroa | 39.762 |
7 | Sittard | Zitterd | 37.527 |
8 | Landgraaf | Lankgraaf | 37.175 |
9 | Geleen | Gelaen | 31.198 |
10 | Venray | Venroj | 29.295 |
11 | Brunssum | Broenssem | 27.682 |
12 | Tegelen | Tegele | 15.174 |
13 | Horst | Hôrs | 13.376 |
14 | Reuver | De Ruiver | 11.020 |
15 | Stein | Stein | 10.771 |
Cijfers van 1-1-2024[8]
- Maastricht
- Venlo
- Heerlen
- Weert
- Roermond
- Kerkrade
- Sittard
Taal
De Limburgse dialecten nemen taalkundig gezien een aparte plaats in binnen het Nederlands taalgebied. Sinds 1997 wordt het Limburgs binnen de Nederlandse grenzen erkend als een regionale taal, conform het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden.[9][10]
De 5 dialectgroepen in Limburg zijn te onderscheiden door verschillende isoglossen.
Isoglosse | Kleverlands | Mich-Kwartier | Centraal-Limburgs | Oost-Limburgs | Oost-Limburgs-Ripuarisch | West-Ripuarisch |
---|---|---|---|---|---|---|
(mij/mich) | mij / meej | mich / miech | ||||
Uerdinger linie (ik/ich) | ik | ich / iech | ||||
Panninger linie (s/sj) | stad | sjtad | ||||
(lik/lich) | ieërlik / ierlik | ieërlich / ierlich | ||||
Benrather linie (maken/machen) | make | mache |
Etnische oorsprong
Etnisch gezien is er geen aparte, afgegrensde stam. Evenals bij de vele andere volkeren in Europa hebben, al vanaf de prehistorie, vele volken bijgedragen aan de etnische samenstelling van de Limburgse bevolking. Onder de voorouders mag men Germanen, Kelten, Romeinen en vele kleinere volken (stammen) rekenen.
Allochtonen
Op 1 januari 2007 was van de totale bevolking 19,5 procent allochtoon: 14,3% Westers en 5,2% niet-Westers.[11] De meeste Westerse allochtonen zijn mensen van Duitse en Vlaamse herkomst of familie. De gemeente Vaals heeft zelfs een allochtone meerderheid: 50,1% van de bevolking is allochtoon (46,8% Westers, waarvan 38% Duits, en 3,3% niet-Westers). Ook Kerkrade, Landgraaf, Brunssum en Heerlen hebben een hoog aandeel Westerse allochtonen. De voormalige gemeente Meijel is met 3,7% de enige waar het aandeel Westerse allochtonen onder de 5% ligt. Dit heeft alles te maken met het feit dat Limburg een grensregio is.
Roermond (12,3%) en Venlo (11,1%) hebben het hoogste aandeel niet-Westerse allochtonen, gevolgd door Venray (8,8%), Weert (8,5%) en Maastricht en Heerlen (elk 7,3%). Meijel en Nederweert hebben met 1,1% het laagste aandeel.