Paul Wittek
historicus uit Oostenrijk (1894-1978) / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Paul Wittek (Wenen, 1894 - Wenen, 1978) was een Oostenrijkse historicus en een van de leidende figuren van zijn generatie die zich bezighield met de Osmanistiek, de studie van de Osmaanse geschiedenis.
Wittek onderbrak zijn studies klassieke filologie toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak en diende onder meer als reserveofficier in de Osmaanse Generale Staf in Istanboel en later aan het Syrische en Palestijnse front. Hij leerde Turks en maakte kennis met de Osmaanse leiders van zijn tijd.
Na de oorlog verdedigde hij een proefschrift in de turkologie aan de universiteit van Wenen en droeg bij tot de oprichting van de tijdschrift Mitteilungen zur osmanischen Geschichte. In deze periode verdiepte Wittek zich in de studie van de vroeg-Osmaanse bronnen en historiografie.
In 1927 ging hij naar Istanbul waar hij werkte aan het Duitse Archeologische Instituut. Hij zette er zijn studies van het middeleeuwse Turks verder en raakte geboeid door de islamitische epigrafie (inscripties) in Anatolië. In deze periode schreef hij een boek over het West-Anatolische emiraat van Menteşe in de 13e eeuw.
Toen de nazi’s in Duitsland aan de macht kwamen verbrak Wittek zijn banden met het Duitse Archeologische Instituut in Istanbul en verhuisde naar België. Vanaf eind 1934 werkte hij in Brussel aan het Instituut voor Oosterse en Slavische Talen en Geschiedenis van de Université Libre de Bruxelles, waar hij inleidende lessen tot turkologie doceerde. De ‘Brusselse connectie’ in de formulering van Witteks gaza-thesis verdient hier enige aandacht.
In de jaren 1930 werden in Belgische academische kringen een aantal invloedrijke historische hypothesen geproduceerd. Een daarvan was afkomstig uit het postume werk van de Belgische mediëvist Henri Pirenne. Zijn ‘Mahomet et Charlemagne’ (1936) verwierf al snel grote invloed en faam als de ‘Pirenne-thesis’. Hij meende dat de antieke Mediterrane eenheid door de politieke opkomst van de islam onherroepelijk uit elkaar was gevallen.[1] De kern van Europa lag volgens de Belgische mediëvist in het amalgaam van Romeinse, Griekse en christelijke elementen. De Europese essentie kreeg in zijn interpretatie pas echt vorm tijdens het Karolingische Rijk, in reactie op de islamitische dreiging.[2] Pirenne schreef: ‘Het is daarom heel juist te zeggen dat zonder [de profeet] Mohammed Karel de Grote ondenkbaar zou zijn geweest.’[3] Volgens Pirenne had de opkomst van de islam de Mediterrane eenheid gespleten in twee contrasterende en vijandelijke delen. Het is goed mogelijk dat Pirennes werk Wittek beïnvloed heeft toen hij in de jaren 1930 in Brussel zijn gaza-thesis uitwerkte. Witteks beschermheer in Brussel, de byzantinist Henri Grégoire, kende Pirenne alleszins. De stellingen van zowel Pirenne als Wittek over de breuklijnen tussen islam en christendom werden allebei geformuleerd vanuit het vertrekpunt van de toen dominante visie op de voortdurende oorlogvoering en vijandigheid tussen deze twee werelden.
Wittek vluchtte naar Engeland toen de nazi’s België binnenvielen. Als politieke vluchteling en met de steun van de Britse oriëntalisten kreeg hij een baan aan de Universiteit van Londen. Hij bleef er werken aan de School of Oriental Studies tot zijn emeritaat en overleed in Wenen in 1978.[4]