Plaggenhut
arbeidersonderkomen / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Een plaggenhut of spitkeet is een eenvoudige met heideplaggen bedekte hut.
Een met muren versterkte plaggenhut wordt een versteende plaggenhut genoemd. Dergelijke plaggenhutten hadden soms daken van riet, dakleer of golfplaat.[1]
Plaggenhutten waren te vinden in de armste gebieden van Nederland, vooral in Drenthe, Friesland en Overijssel en aangrenzende gebieden, zoals het Groningse Westerwolde, het Friese Het Bildt en de Friese Wouden. Ook op de Veluwe en in de Brabantse veengebieden kwamen plaggenhutten voor. Plaggenhutten werden bewoond door de allerarmste arbeiders, vaak met grote gezinnen. Een plaggenhut was een eenvoudig bouwwerk, meestal gedeeltelijk uitgegraven en zonder zijmuren zodat het dak op grondhoogte begon. Het dak was bekleed met plaggen die uit het omliggende land werden gehaald.
Plaggenhutten stonden vaak in veenontginningsgebieden. Ze waren eeuwenlang in gebruik als onderkomens voor veenarbeiders. Ook de onderliggende veenlaag moest worden verwijderd, en bouw van stenen huizen vond alleen plaats als men het veen had afgegraven tot op de onderliggende zandgrond. Veeneigenaren en compagnieën groeven de veengebieden tot op de zandgrond af en ook het veen onder een hut werd, als men eraan toe was, te gelde gemaakt. Eind 19de eeuw, begin 20ste eeuw kwam de plaggenhut op grote schaal in gebruik als woning voor de armen. De hutten waren te vinden op de onverdeelde heidegebieden die buiten de esdorpen lagen, vaak in de buurt van grote veengebieden waar eind 19de eeuw een overschot aan arbeiders ontstond. De leefomstandigheden waren er erbarmelijk. Door de bouwwijze was het vertrek slecht te verwarmen, was het er vochtig en krioelde het van ongedierte.
De woningwet in 1901 verbood het wonen in plaggenhutten. Vervangende woningen werden slechts beperkt aangeboden. Na de Tweede Wereldoorlog werd een grootschalig woningbouwprogramma opgestart en verdwenen de laatste plaggenhutten.