Prehistorie van Nieuw-Guinea
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De prehistorie van Nieuw-Guinea omvat de periode vanaf de aankomst van de eerste mensen tot de Europese kolonisering van het eiland Nieuw-Guinea, tegenwoordig verdeeld in de Indonesische provincies Papoea en West-Papoea in het westen, en de onafhankelijke republiek Papoea-Nieuw-Guinea in het oosten.
Omstreeks 60.000 tot 50.000 jaar geleden, toen het voor het eerst door mensen werd bewoond, vormde Nieuw-Guinea het noordelijke deel van Sahoel, een landmassa die ook het Australische continent omsloot. Ook de eilanden ten westen van Nieuw-Guinea waren in die tijd groter en deels aaneengesloten, en vormden stapstenen naar de eveneens aaneengesloten landmassa van Soendaland, het zuidelijke deel van het Aziatische continent. In een van de eerste migraties van vroege moderne mensen vanuit Afrika trokken deze langs de zuidkusten van Azië, en bereikten zo uiteindelijk over zee de landmassa van Sahoel.
Stenen werktuigen met een leeftijd van ongeveer 40.000 jaar werden gevonden op het Huonschiereiland in de provincie Morobe. Al ongeveer 40.000 jaar geleden vestigden de eerste kolonisten zich op de eilanden Nieuw-Brittannië en Nieuw-Ierland in de Bismarck-archipel. De Hooglanden van Nieuw-Guinea werden 30.000 jaar geleden bewoond. Vondsten in de Kilu-grot toonden dat 28.000 jaar geleden mensen op het eiland Buka (Autonome Regio Bougainville) woonden en op een voormalig eiland, dat het grootste deel van de huidige Salomonseilanden omvatte. Buka werd gekoloniseerd vanuit Nieuw-Ierland, waarbij men over zee moest reizen zonder land aan de overzijde te kunnen zien. Manus werd vervolgens 20.000 jaar geleden gekoloniseerd, waarbij men 200 km over zee moest afleggen, waarvan 75 km zonder zicht op land. De menselijke kolonisering ging vervolgens door tot men 3.500 jaar geleden het oostelijke uiteinde van de Salomonseilanden bereikte.
De eerste kolonisten leefden van jagen, vissen en planten verzamelen. De pilinoot (Canarium sp.) werd waarschijnlijk eerst aan de noordkust van Nieuw-Guinea verzameld, en de bomen werden vervolgens bewust of onbewust verspreid naar de Bismarck-archipel en de Salomonseilanden. Overblijfselen van pilinoten die in de Midden-Sepik-regio zijn gevonden, werden gedateerd op 17.000 jaar oud, 15.000 jaar oud op het eiland Manus, 15.500 jaar oud op Buka en 9.000 jaar oud op Nieuw-Ierland. De eetbare noot van Pandanus antaresensis werd waarschijnlijk al ongeveer 30.000 jaar geleden verzameld, de noot van Pandanus brosimos ongeveer 10.000 jaar geleden. Pandanus julianettii, die in de hooglanden op een hoogte tussen 1800 en 2600 meter werd verbouwd, werd ongeveer 2000 jaar geleden uit P. brosimos gekweekt. Taro wordt al minstens 28.000 jaar gebruikt, gezien de leeftijd van stenen werktuigen die in Buka gevonden werden waar sporen van Taro werden gevonden. De kolonisten in de Bismarck-archipel brachten ongeveer 23.000 jaar geleden dieren van Nieuw-Guinea naar de andere eilanden, waarschijnlijk als prooidieren voor de jacht.
Al vroeg was er handel in obsidiaan. Dit vulkanische glas, dat werd gebruikt voor de productie van messen, werd verzameld in de buurt van Talasea aan de noordkust van Nieuw-Brittannië. Ongeveer 23.000 jaar geleden werd het in Nieuw-Ierland voor het eerst gebruikt. Het obsidiaan van Nieuw-Brittannië werd tot op Borneo verhandeld.
Rond 18.000 BP werd het klimaat warmer en de zeespiegel steeg. De lager gelegen gebieden overstroomden, en rond 8.500 BP verdween de landbrug tussen Nieuw-Guinea en Australië.