Rooms-katholieke missie in China in de periode 1800-1911
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De rooms-katholieke missie in China in de periode 1800-1911 kan in drie tijdvakken worden verdeeld. Voor 1840 waren Europese missionarissen, voor zover in het land, daar illegaal aanwezig. In de periode van globaal 1740 – 1840 was het rooms-katholicisme in China levend gehouden door een Chinese geestelijkheid, priesters die opgeleid waren gedurende de missie van de jezuïeten in China en hun opvolgers.
Na de Eerste Opiumoorlog (1839-1842) werden met het Verdrag van Nanking de havensteden Kanton, Xiamen, Ningbo, Shanghai en Fuzhou opengesteld voor handel met het buitenland. In die steden konden Europese priesters zich weer vestigen. Missie in geheel China werd mogelijk na de Conventie van Peking in 1860. Tot 1850 vormden Chinese priesters nog een meerderheid. Daarna was er echter sprake van een sterk verhoogde instroom van Europese missionarissen. Aan het eind van de periode waren er ongeveer 400 Chinese priesters tegen ruim 1000 uit het buitenland. Het gevolg was dat de ontwikkeling naar een eigen authentiek Chinese kerk werd geblokkeerd.