Sociale kwestie
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De sociale kwestie, of het sociale vraagstuk, ook wel het arbeidersvraagstuk genoemd, was een breed en diepgravend internationaal maatschappelijk probleem dat miljoenen mensen trof op een manier die hun levens en levenswijze structureel ontwrichtte. In het algemeen waren er drie oorzaken: de mechanisatie en industrialisatie die mogelijk werd door uitvinding van de stoommachine; bevrijding van de arbeiders in de landbouw van hun afhankelijkheid van heren en hereboeren en een exponentioneel snelle bevolkingsgroei op het platteland. Mede door de manier waarop de maatschappij toendertijd in veel vorstendommen en staten was georganiseerd, met een hele kleine groep rijke tot zeer rijke burgers en heerserfamilies die door hun eigendomsrechten zeggenschap hadden over landgoederen, ondernemingen, economie en bestuur, kregen deze ontwikkelingen zware nadelige effecten voor de grote bevolkingsgroepen die geen zeggenschap hadden en niet meedeelden in de economische winsten. Het ging onder andere om hongersnood op het platteland, massale verarming (pauperisme) in de steden, slechte huisvesting, gevaarlijke arbeidsomstandigheden, kinderarbeid, ontoereikende lonen en massale werkloosheid, leidend tot existentiële bestaansonzekerheid. Vanuit verschillende denkrichtingen en maatschappelijke groepen werden verschiillende analyses van de ontstaansredenen van de problemen gemaakt en aan de hand daarvan verschillende oplossingen aangedragen.[1]
In Engeland waren de nadelige gevolgen aan het begin van de overgang te zien vanaf het midden van de achttiende eeuw, op het vasteland, beginnend in Duitsland, vanaf het begin van de negentiende eeuw. De eerste fase werd gekenmerkt door een langzaam groeiende industrie, een snelgroeiende bevolking die afhankelijk werd van het onzekere en slecht betalende werk in de fabrieken, de uittocht van het platteland naar de steden en de teloorgang van de oude ambachten. De term werd in Duitsland vanaf ongeveer 1840 gebruikt als 'soziale Frage', in Frankrijk als 'question sociale' en in Engeland als 'social question'.
In de loop van de 19e eeuw drongen de problemen langzaam steeds meer naar de voorgrond in de hogere kringen waar vooral de positieve effecten bemerkbaar waren die de industriële revolutie teweeg bracht. De term sociale kwestie werd in eerste instantie gebruikt door beter gesitueerde burgers die enerzijds begaan waren met het lot van de lagere klassen maar zich anderzijds begonnen te realiseren dat de problemen ook voor henzelf een bedreiging konden gaan inhouden. Er begon een besef door te dringen dat armoede niet langer gezien kon worden als iets natuurlijks, waar niets tegen was te doen, zoals voorheen eeuwenlang gebruikelijk. In plaats daarvan moest het geplaatst worden binnen een maatschappelijke context, het werd gezien als een sociaal vraagstuk, waarvoor binnnen de maatschappij oplossingen moesten kunnen worden gezocht en gevonden.[2]