Troepenkinderen, pupillen en cadetten
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Troepenkinderen, pupillen en cadetten[1] waren minderjarigen die, veelal om sociale redenen, in het Belgisch leger opgenomen waren en er een vorming ontvingen. De jongste troepenkinderen[2] in België waren ooit zeven tot acht jaar. Op hun veertiende jaar werden ze aangeworven voor jarenlange dienst in het leger als muzikant, soldaat, of gegradueerde.
Die leeftijden en verplichtingen evolueerden naarmate de staatszorg voor sociaal behoeftigen toenam en sociale en andere wetten beperkingen oplegden. Troepenkinderen werden later "pupil" (leerling) genoemd en ook oudere kinderen werden opgenomen in het leger, als cadetten. Het statuut van die kinderen veranderde in de loop van de jaren van onbestaand tot wettelijk in detail vastgelegd. In elk geval waren troepenkinderen, pupillen en cadetten onderworpen aan de strenge leefregels eigen aan het militair milieu. Het Belgische leger telde vanaf 1847 tot 1883 zevenhonderd troepenkinderen, en na de Eerste Wereldoorlog, tot 1933, evenveel pupillen. Van 1897 tot 1914 telde het leger tachtig cadetten en vanaf 1919 tot 1991 drie- tot vierhonderd cadetten. De eerste troepenkinderen kregen weinig of geen opleiding. Pupillen kregen een scholing op het niveau van basisonderwijs en lager middelbaar onderwijs, cadetten op het niveau van secundair onderwijs en allen kregen een beperkte militaire opleiding die mettertijd nog verminderde. Het onderwijs was gratis, integendeel. Pupillen en cadetten kregen naast onderdak, kledij en eten een minimale soldij. Daartegenover stond de verplichting die ze aangingen op zeer jonge leeftijd de staat jarenlang te dienen. In de jaren dertig was het mogelijk tegen betaling de cadettenschool te volgen. De toegang tot de school voor troepenkinderen, de pupillenschool en cadettenschool was in elk geval beperkt tot zonen van militairen en van enkele andere categorieën staatspersoneel die slaagden voor het strenge toelatingsexamen. Gezien het overgrote aantal kandidaten waren gedetailleerde voorrangsregels opgesteld in functie van de sociale min of meer precaire situatie van de kandidaat.
De toename van de welvaart en veralgemeend onderwijs, de veranderende levensstijl en gewoonten leidden tot een verminderde interesse voor pupillen- en cadettenschool. Anderzijds, gezien de grote aantallen geschoolde potentiële rekruten was de noodzaak voor het leger ze zelf te scholen stilaan verdwenen. Om die redenen werd de pupillenschool in de jaren dertig gesloten. De cadettenschool zou volgen in de jaren negentig. De onmiskenbare rol van die scholen als motor voor sociale mobiliteit kwam niet ter sprake. De tijdsgeest volgend beperkt de krijgsmacht zich hedendaags tot een vorm van bijscholing voor oudere kandidaten, ook reeds gediplomeerden van het secundair onderwijs, die alsnog een militaire loopbaan nastreven.