Tweelingtransfusiesyndroom
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Het tweelingtransfusiesyndroom (TTS), ook wel het twin-to-twin transfusion syndrome (TTTS) genoemd,[1] ontstaat bij eeneiige, monochoriale tweelingen (dat wil zeggen tweelingen die het chorionvlies en de placenta met elkaar delen). Deze tweelingen hebben vaak wel elk een binnenste vliesje (amnion), bij echoscopie te zien als een dun tussenschot. Soms bevinden beide kinderen zich in dezelfde vruchtholte, zonder tussenschot. Dit heet mono-amniotische tweeling. Bij alle monochoriale tweelingen bestaan er bloedvat-verbindingen op de placenta. Er stroomt dan bloed van het ene naar het andere kind, en door andere vaatverbindingen weer terug. Bij 9 van de 10 tweelingen geeft dit geen problemen. Bij 1 van de 10 treedt er onbalans op: er stroomt meer bloed van het ene kind (de donor) naar het andere (de recipient). De recipient gaat als reactie veel plassen, en krijgt daardoor veel vruchtwater (polyhydramnion). De donor gaat minder plassen, en in de loop van dagen of weken raakt zijn of haar vruchtwater op (oligo- of anhydramnion). Het vliesje zit dan strak om het kind heen. In het Engels heet dit 'stuck twin'. De hoeveelheid vruchtwater is met echoscopie te meten. De diepste 'pocket' vruchtwater is normaal tussen 2 en 8 cm. Als bij een monochoriale tweeling één kind een diepste pocket van meer dan 8 cm heeft en de ander heeft minder dan 2 cm, dan is sprake van het tweelingtransfusiesyndroom. Dit treedt meestal op tussen de 16e en 26ste week van de zwangerschap, maar soms ook al bij 14 weken, of tot 30 weken.
Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht. Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts. |