Vrouwen in de wetenschap
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Vrouwen hebben vanaf het ontstaan van het wetenschappelijk denken belangrijke bijdragen geleverd aan de wetenschap, maar hebben geregeld barrières van uiteenlopende aard moeten slechten om daartoe te komen.
Vrouwen waren met name bij de geneeskunde al vroeg betrokken. In het oude Griekenland stond ook het bestuderen van natuurfilosofie open voor vrouwen. Vrouwen droegen later onder meer bij aan de alchemie, een protowetenschap die ontstond in de eerste of tweede eeuw na Chr. Tijdens de middeleeuwen waren kloosters een plaats waar vrouwen opgeleid werden, en sommige van deze gemeenschappen gaven vrouwen de gelegenheid om aan wetenschappelijk onderzoek bij te dragen.
In de elfde eeuw werden de eerste universiteiten opgericht. Vrouwen werden aanvankelijk vrijwel uitgesloten van universitaire opleidingen.[1] In Italië was de houding tegenover een opleiding van vrouwen in de medische richting echter liberaler dan in andere landen. De eerst bekende vrouw ter wereld die een universitaire leerstoel bezette was in 1733 de achttiende-eeuwse Italiaanse wetenschapper, Laura Bassi. In Nederland werd in 1917 botanicus en schimmeldeskundige Johanna Westerdijk aangesteld als de eerste hoogleraar, in België was dat Irène Van der Bracht. Zij werd hoogleraar lichamelijke opvoeding in 1925.
In de negentiende eeuw werden vrouwen doorgaans nog steeds uitgesloten van de meeste wetenschappelijke opleidingen, maar soms werden ze wel toegelaten tot wetenschappelijke verenigingen. Aan het eind van de negentiende eeuw kwamen gemengde opleidingen op die niet alleen banen voor vrouwen opleverden, maar ook meer mogelijkheden voor een wetenschappelijke vervolgopleiding dan in de periode daarvoor.
Marie Curie was in 1903 de eerste vrouw die een Nobelprijs (voor natuurkunde) ontving. In 1911 ontving ze zelfs een tweede Nobelprijs, deze keer voor scheikunde. Beide prijzen hielden verband met haar onderzoek naar Radioactiviteit. Tussen 1901 en 2015 hebben 48 vrouwen een Nobelprijs gekregen waarvan 18 voor de exacte vakken als natuurkunde, scheikunde of fysiologie/geneeskunde.[2]