Bedrog (Nederlands privaatrecht)
wilsgebrek in het Nederlandse privaatrecht / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Bedrog (Latijn: dolus) is in het Nederlands privaatrecht een van de vier mogelijke oorzaken van een wilsgebrek, naast bedreiging, dwaling en misbruik van omstandigheden.[1] Van bedrog is sprake 'wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep' (artikel 44, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek). Een succesvol beroep op bedrog heeft tot gevolg dat de betreffende rechtshandeling vernietigd wordt, nu de door artikel 33 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vereiste overeenstemming tussen wil en verklaring op een gebrekkige wijze tot stand is gekomen.
Bedrog veronderstelt het bestaan van dwaling (een onjuiste voorstelling van zaken), die evenwel niet hoeft te voldoen aan de eisen van artikel 228 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.[2] Degene die een beroep doet op bedrog zal feiten en omstandigheden moeten stellen en bij voldoende betwisting moeten bewijzen dat de wederpartij opzet had op het veroorzaken van zo'n onjuiste voorstelling van zaken. Tevens zal hij aannemelijk moeten maken dat de rechtshandeling bij een juiste voorstelling van zaken niet tot stand zou zijn gekomen (causaal verband).[3]