Concordia et Libertate
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Concordia et Libertate (eendracht en vrijheid) was een Amsterdams genootschap dat in 1748 opgericht werd door drie leden van de vrijmetselaarsloge ‘Ridders van het Heelal’.[1]
In het revolutiejaar 1748 viel het door ‘tuimelgeest en partijschap’ uiteen en gingen de overblijvende leden als een ‘mathematisch genootschap’ door, maar ze hielden het vrijmetselaarsgebruik van het houden van verhandelingen (in vrijmetselaarsjargon ‘bouwstenen’ genoemd) in ere. Om verwarring met het genootschap Libertate et Concordia te voorkomen noemden de leden Concordia et Libertate zich ‘De Dinsdag’ en de leden van Libertate et Concordia ‘De Vrijdag’, naar de vergaderdagen. Uit de eerste twintig jaar van het genootschap is er nauwelijks bronnenmateriaal overgeleverd; er bestaat nog een schriftje met summier genoteerde genootschapswetten en ook zijn de titels van enkele verhandelingen bekend.[2] In de eerste twintig jaar van het bestaan, was het verloop in de leden behoorlijk groot, maar rond 1768 begon het genootschap te stabiliseren. Tot die tijd telde het rond de 35 leden, waarvan een zevental tegelijkertijd lid was van Diligentiae Omnia. Bijna de helft van de leden was lid van een vrijmetselaarsloge. Na de verbouwing van de vergaderzaal in 1775 verdubbelde het aantal leden, maar nog steeds was de helft van de leden vrijmetselaar.[3] Na de verbouwing was er ook een ruimte beschikbaar voor natuurwetenschappelijke experimenten. Het intellectuele niveau van de deelnemers was hoog en vanaf de jaren 1770 werden steeds meer geleerden en wetenschap Ook traden verschillende stadsbestuurders toe, zoals Hendrik en Nicolaas Calkoen, Matthys Temminck en Cornelis van Lennep. In de jaren 1770 en 1780 groeide Concordia et Libertate uit tot het belangrijkste Amsterdamse genootschap. Deze vooraanstaande positie zou het genootschap na de oplevering van het prestigieuze gebouw van concurrent Felix Meritis in 1787 langzaam kwijtraken. Tussen 1810 en 1813 was het genootschap vanwege de aansluiting van Nederland bij Frankrijk tot sluiting gedwongen, en na de heroprichting heeft het nog tot 1825 bestaan.[4]