Confiscatie van kerkelijke goederen in Rusland in 1922
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De Confiscatie van kerkelijke goederen in Rusland in 1922 was een decreet van de Sovjetregering om alle kerkelijke waarden van de Russisch-orthodoxe Kerk te vorderen om de heersende hongersnood in het land te bestrijden. Voor het grootste deel werden de kerkelijke goederen ingezameld. De opbrengst was lager dan verwacht. In plaats van de verwachte ongeveer 800 miljoen gouden roebels, brachten zij bijna 34 miljoen gouden roebels op. In werkelijkheid werd slechts ongeveer 1 miljoen roebel van de tweeënhalf miljard roebel voor de bestrijding van de hongersnood gebruikt, het overgrote deel die de geroofde kerkelijke bezittingen opbrachten werd besteed aan propagandadoeleinden en aanzetting tot de wereldrevolutie.
Kerken en kloosters waren reeds zeer actief bij het lenigen van de hongersnood. En het was de Kerk zelf die aanbood een deel van de kerkelijke goederen te verkopen ten behoeve van de aankoop van voedsel in het buitenland. Maar aangezien de Kerk nog grote sympathie genoot bij de Russen en zich als enig nationaal instituut wist te onttrekken aan de controle van de partij, werd de hongersnood aangegrepen om de Kerk in diskrediet te brengen.
De campagne was gericht tegen alle religieuze denominaties, maar vooral tegen de Russisch-orthodoxe Kerk. De kerkelijke waarden betroffen bijvoorbeeld kruisbeelden, iconen, edelstenen en edele metalen. Aangezien ook de liturgische gebruiksvoorwerpen en geheiligde voorwerpen moesten worden ingeleverd, riep de maatregel grote weerstand op. De campagne ging gepaard met repressie tegen de geestelijkheid.
De campagne om kerkelijke goederen in beslag te nemen veroorzaakte in de eerste zes maanden van 1922 meer dan 1.400 gevallen van bloedige botsingen tussen enerzijds rode gardisten met machinegeweren en anderzijds weerloze burgers. Meer dan 8.000 mensen werden gedood, onder wie 7.100 geestelijken[1].