Geschiedenis van Centraal-Azië
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De geschiedenis van Centraal-Azië is sterk verbonden met zijn klimaat en geografie. De droogte van het gebied maakt landbouw moeilijk en zijn afstand ten opzichte van de zee zorgde ervoor dat veel handel eraan voorbijging. Hierdoor ontstonden slechts een paar grote steden in het gebied en werd het grootste deel van Centraal-Azië gedurende het grootste deel van zijn geschiedenis gekenmerkt door de nomadische ruitervolken van de steppe.
De relaties tussen de steppenomaden en de inwoners van de nederzettingen in en rond Centraal-Azië werden lange tijd gekenmerkt door conflicten. De nomadische levensstijl was zeer geschikt voor oorlogsvoering en de ruiters van de steppe groeiden door hun vernietigende technieken en de kwaliteiten van hun boogschutters te paard uit tot een van de meest militair daadkrachtige ter wereld.[1] Van tijd tot tijd zorgden grote leiders of veranderende omstandigheden ervoor dat verschillende stammen zich aaneensloten tot een macht, waardoor een bijna onstopbare kracht kon ontstaan. Hiertoe behoren de invasie van de Hunnen in Europa, de migraties van de Turkse volkeren naar Transoxanië, de aanvallen van de Wu Hu in China en met name de Mongoolse veroveringen van een groot deel van Eurazië.
Nog moeilijker dan het behouden van een stepperijk was het besturen van veroverde landen buiten de regio. Hoewel de steppevolken geen moeite hadden met het veroveren van deze gebieden, waren ze bijna niet in staat om het te besturen. De diffuse politieke structuur van de steppeconfederaties was niet toegerust op de complexe staten van de gevestigde bevolkingen. Bovendien telden de legers van de nomaden grote aantallen paarden; meestal drie of vier voor elke strijder. Het in stand houden van deze grote aantallen vereiste grote graasgebieden, die niet beschikbaar waren buiten de steppes. Lange periodes weg van het moederland zorgden er daardoor voor dat de steppelegers langzamerhand uiteenvielen. Om gevestigde volken te besturen waren de steppevolken dus gedwongen om te vertrouwen op de lokale bureaucratie, een factor die zou leiden tot een snelle culturele assimilatie van de nomaden in de cultuur of van degenen die ze hadden overwonnen.
De macht van de nomadische ruitervolken eindigde in de 16e eeuw toen de plaatsbewoners de beschikking kregen over vuurwapens, waardoor ze de macht konden overnemen. Het Russische Rijk, de Chinese Qing-dynastie en andere grootmachten breidden hun invloed uit over het gebied en tegen het einde van de 19e eeuw was het grootste deel van Centraal-Azië ten noorden van Afghanistan in handen van de Russen. Na de Russische Revolutie werden de Centraal-Aziatische gebieden tot onderdeel van de Sovjet-Unie gemaakt. De Volksrepubliek Mongolië bleef onafhankelijk, maar werd wel een satellietstaat van de Sovjet-Unie. Afghanistan wist zijn onafhankelijkheid min of meer te behouden tot het Sovjetleger het land binnenviel eind jaren 70. De door de Sovjet-Unie bestuurde delen van Centraal-Azië kregen te maken met grootschalige industrialisatie en de aanleg van infrastructuur, maar ook met de onderdrukking van de lokale culturen, honderdduizenden doden door mislukte collectivisatieprogramma's en een blijvende erfenis van etnische spanningen en milieuproblemen.
Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie riepen de vijf republieken van Centraal-Azië in navolging van andere Sovjetrepublieken ook de onafhankelijkheid uit. In alle staten bleven de voormalige bestuurders van de Communistische Partij echter hun macht behouden als lokale heersers. In geen van de vijf republieken ontstond een vrije democratie, al lijkt Kirgizië de laatste jaren wel deels deze richting te zijn ingeslagen en ook Mongolië heeft zich sinds 1991 in deze richting ontwikkeld.