Johanna (vrouw van Chusas)
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Johanna (van het Hebreeuwse יוֹחָנָה, Jôḥānāh, "JHWH is genadig geweest"[2]), de vrouw van Chusas, werd volgens Lucas 8:2-3 in het Nieuwe Testament door Jezus genezen van kwade geesten en ziekten en volgde Jezus daarna met Maria Magdalena, Suzanna en enkele andere vrouwen vanuit Galilea naar Jeruzalem. Zij zorgden voor Jezus en de twaalf apostelen "uit eigen middelen", dus net als de andere vrouwen was zij waarschijnlijk een bemiddelde vrouw.[3]
Johanna, vrouw van Chusas | ||||
---|---|---|---|---|
Johanna en het hoofd van Johannes de Doper | ||||
Gestorven | 1e eeuw | |||
Naamdag | 27 juni (Oosters-orthodoxe kerken,[1] Oosters-katholieke kerken) 24 mei (Rooms Katholieke Kerk) 3 augustus (Lutheranisme) | |||
Attributen | Mirre | |||
Lijst van christelijke heiligen | ||||
|
Ze wordt in dit verhaal aangeduid als "de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes", de tetrarch van Galilea. Om haar te onderscheiden van andere vrouwen met de naam Johanna of Joanna wordt ze vaak aangeduid als 'de vrouw van Chusas'.[4] Johanna was waarschijnlijk de weduwe van Chusas, of ze volgde Jezus met toestemming van haar echtgenoot. Bij de Joden van die tijd was het de gewoonte dat rondreizende predikers zich vergezelden van enkele vrome vrouwen, zonder dat dit tot schandalen leidde.[5]
Hoewel ze daar niet met name wordt genoemd, wordt vaak aangenomen dat zij ook aanwezig was toen Jezus in zijn graf werd gelegd (Lucas 23:54-56). Ze wordt wel met name genoemd als een van degenen die het lege graf ontdekten (Lucas 24:1-11). Volgens het Martyrologium Romanum (2001) was zij degene die de apostelen vertelde over Jezus' opstanding.
Hoewel ook daar niet met name genoemd, wordt Johanna gezien als een van "de vrouwen" die zich bij de leerlingen en Maria (moeder van Jezus) in gebed voegden in de bovenkamer (Handelingen 1:13-14). Vaak wordt ook aangenomen dat ze tot de groep van 120 behoorde die Mattias als apostel kozen om de plek van Judas Iskariot op te vullen en dat ze ook aanwezig was op de Pinksterdag (Handelingen 1:15-2:4).
Volgens de traditie ontdekte zij het hoofd van Johannes de Doper nadat Herodias het had weggegooid.[1]