Kaliumhexacyanoferraat(II)
chemische verbinding / Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Kaliumhexacyanoferraat(II) (K4Fe(CN)6) of kaliumferrocyanide of geel bloedloogzout bestaat bij kamertemperatuur uit lichtgele en geurloze monokliene kristallen. Als voedingsadditief is het bekend onder E536. De stof komt voor als trihydraat (K4Fe(CN)6·3H2O). Als een ionisch complex is het slecht oplosbaar in ethanol, maar goed oplosbaar in water. 1 gram van deze zachte gele kristallen lost op in 3,2 cm3 kokend water. Deze oplossing wordt ontleed door zonlicht. Het kan ook reageren met een zuur met als gevolg vorming van het uiterst giftige blauwzuurgas.
Kaliumhexacyanoferraat(II) | ||||
---|---|---|---|---|
Structuurformule en molecuulmodel | ||||
Structuurformule van het kaliumhexacyanoferraat(II) | ||||
Kristallen kaliumhexacyanoferraat(II) | ||||
Algemeen | ||||
Molecuulformule | K4Fe(CN)6 | |||
IUPAC-naam | kaliumhexacyanoferraat(II) | |||
Andere namen | geel bloedloogzout, kaliumferrocyanide, yellow prussiate | |||
Molmassa | 422,41 g/mol | |||
SMILES | [C-]#N.[C-]#N.[C-]#N.[C-]#N.[C-]#N.[C-]#N.[K+].[K+].[K+].[K+].[Fe+2] | |||
CAS-nummer | 14459-95-1 | |||
EG-nummer | 237-722-2 | |||
PubChem | 9605257 | |||
Wikidata | Q422017 | |||
Vergelijkbaar met | kaliumhexacyanoferraat(III) pruisisch blauw | |||
Waarschuwingen en veiligheidsmaatregelen | ||||
H-zinnen | H412 | |||
EUH-zinnen | geen | |||
P-zinnen | P273 | |||
Omgang | vormt zeer giftig gas in contact met zuren; contact en blootstelling vermijden | |||
Fysische eigenschappen | ||||
Aggregatietoestand | vast | |||
Kleur | geel | |||
Dichtheid | 1,85 g/cm³ | |||
Smeltpunt | 70 °C | |||
Nutritionele eigenschappen | ||||
ADI | 25 mg/kg lichaamsgewicht | |||
Type additief | antiklontermiddel, koperverwijderaar in wijn | |||
E-nummer | E536 | |||
Tenzij anders vermeld zijn standaardomstandigheden gebruikt (298,15 K of 25 °C, 1 bar). | ||||
|
Een dergelijke coördinatieverbinding behoort tot een hele groep complexen met overgangsmetalen uit het d-blok, waaronder de metalen zink, cadmium en kwik. Er ontstaat een п-binding tussen het metaal en het cyanideligand. Deze neiging tot het aanvaarden van een π-binding door XCN− ligt toch lager dan bij koolstofmonoxide, nitrosonium (NO+) en isocyaniden. Dit is normaal indien men rekening houdt met de negatieve lading. CN− is een sterk nucleofiel, zodat men geen pi-backbonding moet inroepen om de stabiliteit van het complex te verklaren met de metalen in hun normale oxidatietoestand (+II of +III). Accurate metingen met Röntgendiffractie tonen aan dat in het complex [K4Fe(CN)6] het koolstofatoom in de ligand rechtstreeks verbonden is met het overgangsmetaal.
De grote meerderheid der cyanocomplexen hebben als algemene formule [Mn+(CN)x](x − n)−, zoals in dit geval [Fe(CN)6]4−. Hieruit kan het vrije zuur verkregen worden, namelijk H4[Fe(CN)6].
De stof is te vinden in enkele scheikundedozen.