Kermiskoersen in Vlaanderen
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Kermiskoersen in Vlaanderen ontstonden op het einde van de 19e eeuw, vroeg na de uitvinding van de fiets. Zij zijn typisch voor Vlaanderen en bleven altijd minder populair in Brussel en Wallonië.
Waar het eerst de burgerij was die een fiets kon kopen, konden ook middenstanders, arbeiders en boeren zich vanaf 1900 een fiets veroorloven. Al vrij vlug ontstonden spontaan lokale wedstrijden, meestal ter gelegenheid van een kermis, over het algemeen op het platteland, eerder dan in de stad.
De evenementen werden dikwijls gesponsord door de lokale middenstand (herbergiers, brouwers, fietsenmakers) en werden vaak, ook financieel, ondersteund door het gemeentebestuur om potentiële kiezers goedgunstig te zijn. De Kerk was eerder afkerig vanwege het vertier en soms overmatig alcoholgebruik door de supporters.
Wielrenners moesten zelf instaan voor hun materiaal, en de eventuele herstellingen. Ze mochten zich niet laten bijstaan. Zo zijn er verhalen dat gebroken kaders door de coureur zelf werden opgelapt in een lokale smidse. De kermiswedstrijden werden in het begin ook wel ‘stratekoersen’ genoemd, omdat het vaak een parcours rond de kerktoren betrof. Vaak namen enkel renners uit de directe omgeving deel. Ook de vrouwen lieten zich niet onbetuigd, maar ze werden slechts vanaf 1958 tot het wereldkampioenschap toegelaten.[1]