Probleem van Wallace
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
Het probleem van Wallace is de observatie van de Britse bioloog Alfred Russel Wallace dat de evolutie van de mens op het gebied van cognitie afwijkt van de evolutie zoals die opgaat voor dierlijke cognitie, iets wat hij eigenlijk als onwaarschijnlijk beschouwde.[1] De term wordt wel gebruikt om de discrepantie aan te duiden van wetenschappers die wel de evolutietheorie aanhangen, maar bij de mens een sterk afwijkend uniekheid veronderstellen waar de evolutietheorie geen verklaring voor kan bieden. De evolutionaire continuïteit zou ophouden bij de menselijke geest, iets wat ingaat tegen de toetssteen van Hume die juist wel continuïteit veronderstelt. Enerzijds wordt dit probleem benoemd om aan te geven dat de verschillen tussen mens en dier minder groot zijn dan wel wordt verondersteld, anderzijds wordt de veronderstelde sprong door aanhangers van intelligent design (ID) wel aangehaald als bewijs voor ID.
Tegenwoordig wordt het probleem van Wallace niet meer als probleem beschouwd. Allereerst vereist natuurlijke selectie niet dat elke adaptatie direct een voordeel oplevert, zolang het geen nadelen voor de overleving met zich meebrengt. Daarnaast speelt ook seksuele selectie een rol bij evolutie. Ook zou de vroege mens zich anders dan Wallace stelde wel degelijk in een veeleisender omgeving hebben bevonden. Verder lijkt modern onderzoek naar dierlijke cognitie te suggereren dat het veronderstelde exceptionalisme, het verschil tussen dierlijke en menselijke cognitie, minder groot is dan veelal gedacht en dat er eerder sprake is van evolutionaire continuïteit dan van een dualisme tussen geest en lichaam.