Tachtigjarige Oorlog, 1576–1579
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedia
De periode 1576–1579 in de Tachtigjarige Oorlog vanaf de Pacificatie van Gent (8 november 1576) tot aan de Unies van Atrecht (6 januari 1579) en Utrecht (23 januari 1579) vormde een cruciale fase van het gewapend conflict tussen het Spaanse Rijk en de opstandige Verenigde Provinciën, die uiteindelijk de onafhankelijke Noord-Nederlandse Republiek zouden worden. Deze periode, die ook wel de "algemene opstand" wordt genoemd, was de enige periode van de oorlog waarin de Staten-Generaal van alle Zeventien Provinciën van de Habsburgse Nederlanden, behalve Luxemburg, gezamenlijk actief politiek en militair in opstand kwamen tegen de Spaanse rijksregering door middel van de Pacificatie van Gent.[1] De Pacificatie formuleerde verschillende overeenkomsten tussen de opstandige provincies onderling en legde hun eisen – waaronder de onmiddellijke terugtrekking van buitenlandse (vooral Spaanse, Italiaanse en Duitse) troepen uit de Nederlanden, herstel van oude rechten en privileges en zelfbestuur – voor aan koning Filips II van Spanje.[1]
Van 8 november 1576 tot 23 juli 1577 voerde de nieuwe Spaanse landvoogd der Nederlanden Juan van Oostenrijk (in de geschiedschrijving bekend als "Don Juan") vredesonderhandelingen met de Staten-Generaal. De Eerste Unie van Brussel (9 januari 1577) bevestigde de Pacificatie en voegde eraan toe dat de Staten de katholieke godsdienst in hun provincies zouden handhaven. Door de ondertekening van het Eeuwig Edict op 12 februari 1577 in Marche-en-Famenne aanvaardde Don Juan nominaal alle eisen van de Pacificatie.[1] De meeste vreemde (buitenlandse) troepen trokken zich terug op het grondgebied van Luxemburg, dat zich niet bij de Pacificatie had aangesloten. Hoewel er enkele belegeringen plaatsvonden van steden met Habsburgse garnizoenen die weigerden zich terug te trekken, werden deze meestal snel opgelost door hen af te betalen; in het algemeen bood de situatie mogelijkheden om een einde te maken aan de oorlog als er overeenkomsten konden worden gesloten en nageleefd tussen de partijen.[1]
Van 24 juli 1577 tot 6 januari 1579, te beginnen met de inname van de Citadel van Namen, lanceerden Don Juan en zijn onderbevelhebber en opvolger Alexander Farnese, prins van Parma een militair offensief tegen de Verenigde Provinciën, terwijl ze verzoeningspogingen deden met provincies die bereid waren zich onder bepaalde voorwaarden weer aan het Spaanse koninklijk bestuur te onderwerpen.[1] In reactie hierop toonden de Staten-Generaal in de Tweede Unie van Brussel (10 december 1577) een feller en vastberadener verzet tegen de Spaanse regering, waarbij zij nu gelijke bescherming eisten (en zelf garandeerden) voor katholieken en protestanten in alle provincies van de Nederlanden. Willem van Oranje werd de de facto politiek leider van de Verenigde Provinciën, terwijl Matthias van Oostenrijk werd binnengehaald om Don Juan te vervangen als landvoogd.[1]
De Slag bij Gembloers (31 januari 1578) was echter een vernietigende nederlaag voor de rebellen en velen begonnen te praten over overgave. Bovendien hadden radicale calvinisten de macht gegrepen in verschillende steden in Vlaanderen en Brabant, met name in de zogenaamde calvinistische Gentse Republiek, waardoor katholieken werden vervolgd en veel katholieke bondgenoten, die tot dan toe de opstand hadden gesteund, van zich vervreemdden en malcontenten werden.[1] Parma slaagde erin zijn diplomatiek talent op enkele van deze Mmlcontenten uit te oefenen en onderhandelde met verschillende katholieke edelen en regenten in verschillende zuidelijke provincies met de belofte hun belangen te respecteren in ruil voor het opgeven van de opstand.[1] Uiteindelijk stortte het verenigde front van de Staten-Generaal op 6 januari 1579 in toen het graafschap Artesië, het graafschap Henegouwen en de stad Dowaai de Unie van Atrecht ondertekenden, met als doel terug te keren naar het katholicisme en de Spaanse regering onder gematigder eisen dan de Pacificatie.[2] Op 17 mei 1579 ondertekenden zij een afzonderlijk vredesverdrag met de koning. In reactie daarop probeerden de meeste andere provincies en steden (vrijwel alleen in de Nederlandstalige delen van de Nederlanden) hun verbintenis met de Pacificatie en de Tweede Unie van Brussel te herbevestigen en een nog hechter politiek en militair bondgenootschap te smeden door op 23 januari 1579 de Unie van Utrecht te sluiten.[3]